EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32014D0005(01)

2014/434/EU: Besluit van de Europese Centrale Bank van 31 januari 2014 betreffende de nauwe samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben (ECB/2014/5)

PB L 198 van 5.7.2014, blz. 7–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Juridische status van het document Van kracht

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2014/434/oj

5.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/7


BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 31 januari 2014

betreffende de nauwe samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben

(ECB/2014/5)

(2014/434/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), inzonderheid artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Lidstaten die niet de euro als munt hebben, kunnen de wens koesteren deel te nemen aan het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM). Te dien einde kunnen zij de Europese Centrale Bank (ECB) verzoeken een nauwe samenwerking aan te gaan in verband met de taken zoals bedoeld in artikel 4 en 5 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 ten aanzien van alle in die lidstaat gevestigde kredietinstellingen.

(2)

De nauwe samenwerking wordt ingesteld middels een ECB-besluit, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

(3)

Specificatie van procedurele aspecten is vereist aangaande a) verzoeken van lidstaten die niet de euro als munt hebben (hierna „niet-eurogebiedlidstaten”) tot het aangaan van een nauwe samenwerking, b) de beoordeling van deze verzoeken door de ECB, en c) het ECB-besluit tot instelling van nauwe samenwerking met de betrokken lidstaat.

(4)

Verordening (EU) nr. 1024/2013 geeft tevens de gevallen aan waarin de ECB een nauwe samenwerking kan opschorten of beëindigen. Het is noodzakelijk de procedurele aspecten te specificeren aangaande een mogelijke opschorting of beëindiging van een nauwe samenwerking,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

TITEL 1

PROCEDURE VOOR DE INSTELLING VAN EEN NAUWE SAMENWERKING

Artikel 1

Definities

In dit besluit wordt bedoeld met:

1.   „minder belangrijke onder toezicht staande entiteit”: een onder toezicht staande entiteit die a) gevestigd is in een niet-eurogebiedlidstaat die een deelnemende lidstaat is overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, en b) die geen belangrijke onder toezicht staande entiteit is krachtens een op artikel 6, lid 4, of artikel 6, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 gebaseerd ECB-besluit;

2.   „nationale bevoegde autoriteit”: een nationale bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr.1024/2013;

3.   „nationale aangewezen autoriteit”: een nationale aangewezen autoriteit zoals bedoeld in artikel 2, lid 7 van Verordening (EU) nr.1024/2013;

4.   „niet-deelnemende lidstaat”: een lidstaat die geen deelnemende lidstaat is zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr.1024/2013;

5.   „verzoekende lidstaat”: een niet-deelnemende lidstaat die de ECB overeenkomstig artikel 2 van dit besluit in kennis gesteld heeft van zijn verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking krachtens artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

6.   „belangrijke onder toezicht staande entiteit”: een onder toezicht staande entiteit die a) gevestigd is in een niet-eurogebiedlidstaat die een deelnemende lidstaat is, en b) die een belangrijke onder toezicht staande entiteit is krachtens een op artikel 6, lid 4, of artikel 6, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 gebaseerd ECB-besluit;

7.   „onder toezicht staande entiteit”: een kredietinstelling, een financiële holding, of een gemengde financiële holding zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 1024/2013 en die gevestigd is in de verzoekende lidstaat, alsook een door een kredietinstelling in een verzoekende lidstaat gevestigd bijkantoor, welke kredietinstelling gevestigd is in een niet-deelnemende lidstaat.

Artikel 2

Verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking

1.   Een niet-deelnemende lidstaat die wil deelnemen aan het GTM dient bij de ECB een verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking in, daarbij gebruikmakend van het sjabloon in bijlage I.

2.   Een dergelijk verzoek wordt uiterlijk vijf maanden voor de datum met ingang waarvan de niet-deelnemende lidstaat voornemens is deel te nemen aan het GTM ingediend.

Artikel 3

Inhoud van het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking

1.   Het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking omvat het volgende:

a)

een verbintenis van de verzoekende lidstaat ervoor te zorgen dat zijn nationale bevoegde autoriteit en zijn nationale aangewezen autoriteit alle vanaf de instellingsdatum van de nauwe samenwerking door de ECB uitgevaardigde instructies, richtsnoeren of verzoeken zullen naleven;

b)

een verbintenis van de verzoekende lidstaat alle informatie te verstrekken betreffende de in die lidstaat gevestigde onder toezicht staande entiteit, welke informatie de ECB kan verlangen voor het uitvoeren van een alomvattende beoordeling van die onder toezicht staande entiteiten. De verzoekende lidstaat zorgt ervoor dat de vereiste informatie voor de vaststelling van de significantie en het uitvoeren van een alomvattende beoordeling krachtens artikel 7, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de in die lidstaat gevestigde kredietinstellingen aan de ECB verstrekt kan worden zodra de ECB in kennis is gesteld van het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking;

c)

een verbintenis dat alle vertrouwelijke door de ECB voor de afronding van haar voorbereidende activiteiten verlangde gegevens aan de ECB verstrekt zullen worden.

2.   Het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking omvat het volgende:

a)

de verplichting dat de verzoekende lidstaat de ter zake doende nationale wetgeving zal aannemen om ervoor te zorgen dat de door de ECB krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgestelde rechtshandelingen bindend en afdwingbaar zijn in de verzoekende lidstaat en dat zijn nationale bevoegde autoriteit en zijn nationale aangewezen autoriteit verplicht zijn de door de ECB ten aanzien van de onder toezicht staande entiteiten verlangde maatregelen vast te stellen, zulks overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

b)

een kopie van de betrokken nationale ontwerpwetgeving, alsook een Engelse vertaling ervan, en een verzoek om een ECB-advies ter zake van die ontwerpwetgeving;

c)

de verplichting de ECB na inwerkingtredingsdatum van de betrokken nationale wetgeving onverwijld van de inwerkingtreding in kennis te stellen en een verplichting een bevestiging te verstrekken conform artikel 7, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, daarbij gebruikmakend van het sjabloon in bijlage II bij dit besluit. De bevestiging omvat een juridisch advies dat voor de ECB genoegzaam bevestigt dat door de ECB overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgestelde rechtshandelingen bindend en afdwingbaar zijn in de verzoekende lidstaat en dat de betrokken nationale wetgeving de nationale bevoegde autoriteit en de nationale aangewezen autoriteit ertoe verplicht gevolg te geven aan op belangrijke onder toezicht staande entiteiten toepasselijke specifieke ECB-instructies, -richtsnoeren, -verzoeken en -maatregelen, alsook op minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten toepasselijke algemene ECB-instructies, -richtsnoeren, -verzoeken en -maatregelen, zulks binnen de door de ECB vastgestelde tijdspanne, indien vermeld.

3.   De verzoekende lidstaat verstrekt de ECB alle betrokken documentatie die de ECB passend acht voor de beoordeling van het verzoek van de lidstaat. De verzoekende lidstaat zorgt er tevens voor dat de ECB alle informatie krijgt die zij passend acht voor de beoordeling van de significantie van kredietinstellingen en voor het uitvoeren van de door Verordening (EU) nr. 1024/2013 verlangde alomvattende beoordeling.

Artikel 4

Beoordeling door de ECB van het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking

1.   De ECB bevestigt de ontvangst van een verzoek van een lidstaat tot het aangaan van een nauwe samenwerking schriftelijk.

2.   De ECB kan alle aanvullende informatie verlangen die zij passend acht voor de beoordeling van het verzoek van de lidstaat, waaronder informatie voor de beoordeling van de significantie van kredietinstellingen en voor het uitvoeren van de alomvattende beoordeling.

Indien de verzoekende lidstaat de in haar jurisdictie gevestigde kredietinstellingen reeds alomvattend beoordeeld heeft, verstrekt die lidstaat gedetailleerde informatie over die resultaten. De ECB kan oordelen dat een nadere beoordeling niet nodig is, mits a) de kwaliteit en de methodologie van de door de nationale autoriteiten uitgevoerde beoordeling stroken met de ECB-normen, en b) de ECB van mening is dat de door de nationale autoriteiten uitgevoerde beoordeling nog steeds up-to-date is en er geen materiële verandering is in de situatie van de in de verzoekende lidstaat gevestigde kredietinstellingen die een nadere beoordeling zou verlangen.

3.   Bij de beoordeling van de betrokken nationale wetgeving houdt de ECB-beoordeling ook rekening met de praktische implementatie van die wetgeving.

4.   Uiterlijk drie maanden na de ontvangst door de ECB van de bevestiging genoemd in artikel 3, lid 2, onder c), of, indien toepasselijk, van de door de ECB uit hoofde van lid 2 verlangde informatie, stelt de ECB de verzoekende lidstaat in kennis van haar voorlopige beoordeling. De verzoekende lidstaat heeft de gelegenheid haar standpunt kenbaar te maken binnen twintig dagen na ontvangst van de voorlopige beoordeling. De correspondentie tussen de ECB en de verzoekende lidstaat is vertrouwelijk.

Artikel 5

Besluit tot het instellen van een nauwe samenwerking

1.   De ECB stelt een besluit vast op basis van artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, zulks gericht tot de verzoekende lidstaat en tot het aangaan van een nauwe samenwerking, indien de ECB vaststelt dat, op basis van de door de verzoekende lidstaat verstrekte informatie, deze lidstaat voldoet aan de criteria, zoals bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a) tot en met c), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 voor het aangaan van een nauwe samenwerking, en na voltooiing van de alomvattende beoordeling en de bevestiging is verstrekt overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

2.   Het in lid 1 genoemde besluit vermeldt de modaliteiten voor de overdracht van de toezichttaken aan de ECB en de startdatum van de nauwe samenwerking, die, indien toepasselijk, afhankelijk is van de door de verzoekende lidstaat geboekte vooruitgang bij de implementatie van de maatregelen die vereist zijn in verband met de resultaten van de alomvattende beoordeling.

3.   Indien de ECB op basis van de door de verzoekende lidstaat verstrekte informatie vaststelt dat de verzoekende lidstaat niet voldoet aan de criteria zoals bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, of indien de ECB de voor de uitvoering van haar beoordeling vereiste informatie niet binnen één jaar na de kennisgeving van het verzoek van de betrokken lidstaat ontvangt, kan de ECB een tot de verzoekende lidstaat gericht besluit vaststellen tot afwijzing van het verzoek tot aangaan van een nauwe samenwerking.

4.   De in lid 1 en 3 genoemde besluiten worden met redenen omkleed.

5.   Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 worden besluiten tot het instellen van een nauwe samenwerking bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en zijn 14 dagen na bekendmaking daarvan van toepassing.

TITEL 2

OPSCHORTING OF BEËINDIGING VAN EEN NAUWE SAMENWERKING

Artikel 6

Opschorting of beëindiging

1.   Indien de ECB besluit een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7, lid 5, of artikel 7, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 op te schorten, voert zij de redenen daartoe aan, verduidelijkt de gevolgen van een dergelijk opschortingsbesluit en vermeldt met ingang van welke datum de opschorting van kracht wordt, alsook de opschortingsperiode. De laatstgenoemde periode bedraagt hoogstens zes maanden. De ECB kan in uitzonderlijke omstandigheden de periode eenmaal verlengen.

2.   De ECB beëindigt de nauwe samenwerking door de vaststelling van een daartoe strekkend besluit, indien de redenen voor de opschorting uit hoofde van artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 nog bestaan of indien de ECB besluit een nauwe samenwerking te beëindigen.

3.   Indien de ECB besluit een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7, lid 5, of artikel 7, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 te beëindigen, voert zij de redenen daartoe aan en verduidelijkt de gevolgen van een dergelijk beëindigingsbesluit en vermeldt met ingang van welke datum de beëindiging van kracht wordt.

4.   Een ECB-besluit tot opschorting of beëindiging van een nauwe samenwerking kan ook de modaliteiten stipuleren voor de betaling van de kosten die door de in de betrokken lidstaat gevestigde en onder toezicht staande entiteiten verschuldigd zijn.

5.   Indien de lidstaat waarmee overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 een nauwe samenwerking aangegaan werd de ECB verzoekt de nauwe samenwerking onder de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 7, leden 6 en 8, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 te beëindigen, stelt de ECB een besluit vast dat de gevolgen van een dergelijk beëindigingsbesluit verduidelijkt, alsook vermeldt met ingang van welke datum de beëindiging van kracht wordt.

6.   Een ECB-besluit dat is vastgesteld in verband met onder toezicht staande entiteiten in de lidstaat waarmee een nauwe samenwerking werd aangegaan en dat van kracht was voorafgaande aan de beëindiging van die nauwe samenwerking, blijft van kracht ondanks de beëindiging van de nauwe samenwerking.

7.   Opschortings- of beëindigingsbesluiten aangaande een nauwe samenwerking worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 27 februari 2014.

Gedaan te Frankfurt am Main, 31 januari 2014.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.


BIJLAGE I

SJABLOON VOOR VERZOEK TOT HET AANGAAN VAN EEN NAUWE SAMENWERKING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7 VAN VERORDENING (EU) Nr. 1024/2013

Door

[verzoekende lidstaat]

Kennisgeving aan de ECB van een verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7 van Verordening nr. 1024/2013

1.

De [verzoekende lidstaat] verzoekt hierbij het aangaan van een nauwe samenwerking met de Europese Centrale Bank (ECB) overeenkomstig artikel 7 van Verordening nr. 1024/2013 en overeenkomstig de bepalingen van Besluit ECB/2014/5 van 31 januari 2014 betreffende de nauwe samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben.

2.

De [verzoekende lidstaat] verbindt zich bij dezen:

a)

ervoor te zorgen dat zijn nationale bevoegde autoriteit en zijn nationale aangewezen autoriteit alle door de Europese Centrale Bank uitgevaardigde instructies, richtsnoeren of verzoeken ten aanzien van onder toezicht staande entiteiten (zoals bedoeld in Besluit ECB/2014/5) zullen naleven;

Met name zal de betrokken nationale wetgeving er tevens voor zorgen dat de nationale bevoegde autoriteit en de nationale aangewezen autoriteit verplicht zijn gevolg te geven aan op belangrijke onder toezicht staande entiteiten toepasselijke specifieke ECB-instructies, -richtsnoeren, -verzoeken en -maatregelen, alsook aan op minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten toepasselijke algemene ECB-instructies, -richtsnoeren, -verzoeken en -maatregelen. Dienaangaande verbindt de verzoekende lidstaat zich ertoe:

de ter zake doende nationale wetgeving aan te nemen om ervoor te zorgen dat de door de ECB krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgestelde rechtshandelingen bindend en afdwingbaar zijn in [de betrokken lidstaat] en dat zijn nationale bevoegde autoriteit en zijn nationale aangewezen autoriteit verplicht zijn de door de ECB ten aanzien van de onder toezicht staande entiteiten verlangde maatregelen vast te stellen, zulks overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

de ECB in kennis te stellen van de datum waarop de betrokken nationale wetgeving in werking is getreden;

b)

te allen tijde nadat de ECB in kennis is gesteld van het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking en voor instelling van een nauwe samenwerking, zulks op verzoek van de ECB, en op enig tijdstip daarna, aangaande de onder toezicht staande in die lidstaat gevestigde entiteiten alle informatie te verstrekken die de Europese Centrale Bank kan verlangen voor het uitvoeren van een alomvattende beoordeling van die onder toezicht staande entiteiten, waaronder vertrouwelijke informatie.

De aan de ECB te verschaffen informatie omvat:

i)

een kopie van de betrokken nationale ontwerpwetgeving;

ii)

bijgewerkte informatie over in de verzoekende lidstaat gevestigde instellingen waaronder minstens: een volledige lijst van de volgende in de lidstaat gevestigde entiteiten:

kredietinstellingen,

financiële holdings of gemengde financiële holdings boven de onder toezicht staande groepen, en

grensoverschrijdende bijkantoren van kredietinstellingen uit andere landen,

waaronder de cijfers betreffende de totale activa voor elke entiteit.

Voor kredietinstellingen die dochterondernemingen zijn en in het geval van bijkantoren wordt de identiteit van hun directe en uiteindelijke moederinstellingen verstrekt.

Voor in de lidstaat onder toezicht staande groepen met hoofdkwartier in die lidstaat, wordt informatie betreffende de buitenlandse groepsonderdelen verstrekt;

iii)

contactpersonen bij de nationale bevoegde autoriteit en de nationale aangewezen autoriteit tot wie de ECB verzoeken om informatie richt.

Voor de lidstaat

[getekend]

cc:

i)

de Europese Commissie,

ii)

de Europese Bankautoriteit,

iii)

de overige lidstaten.


BIJLAGE II

SJABLOON VOOR VERKLARING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7, LID 2, ONDER c), VAN VERORDENING (EU) Nr. 1024/2013

Door

[verzoekende lidstaat]

Aan

Europese Centrale Bank (ECB)

Verklaring overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 in verband met het verzoek tot het aangaan van een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013

[De betrokken lidstaat] bevestigt bij dezen dat hij ter zake doende nationale wetgeving heeft aangenomen om ervoor te zorgen dat de door de ECB krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgestelde rechtshandelingen bindend en afdwingbaar zijn in [de betrokken lidstaat] en dat zijn nationale bevoegde autoriteit en zijn nationale aangewezen autoriteit verplicht zullen zijn de door de ECB ten aanzien van de onder toezicht staande entiteiten verlangde maatregelen vast te stellen, zulks overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, en dat deze ter zake doende nationale wetgeving op [datum] in werking is getreden.

Daarnaast sturen wij in bijlage een juridisch advies mee waarin bevestigd wordt dat de ter zake doende nationale wetgeving er tevens voor zorgt dat de nationale bevoegde autoriteit en de nationale aangewezen autoriteit verplicht zullen zijn gevolg te geven aan op belangrijke onder toezicht staande entiteiten toepasselijke specifieke ECB-instructies, -richtsnoeren, -verzoeken en -maatregelen, alsook aan op minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten toepasselijke algemene ECB-instructies, -richtsnoeren, -verzoeken en -maatregelen.

Voor de lidstaat

[getekend]

Appendix

:

Kopie van de ter zake doende nationale wetgeving, die werd aangenomen door de verzoekende lidstaat om ervoor te zorgen dat de door de ECB krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgestelde rechtshandelingen bindend en afdwingbaar zijn in [de betrokken lidstaat] en dat zijn nationale bevoegde autoriteit en zijn nationale aangewezen autoriteit verplicht zullen zijn de door de ECB ten aanzien van de onder toezicht staande entiteiten verlangde maatregelen vast te stellen


Naar boven