EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 52006AB0021

Advies van de Europese Centrale Bank van 26 april 2006 inzake een voorstel voor een richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt (ECB/2006/21)

PB C 109 van 9.5.2006, blz. 10–30 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

9.5.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 109/10


ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 26 april 2006

inzake een voorstel voor een richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt

(ECB/2006/21)

(2006/C 109/05)

Inleiding en rechtsgrondslag

Op 19 januari 2006 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van de Raad van de Europese Unie om een advies inzake een „voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/12/EG en 2002/65/EG” (COM(2005) 603 definitief) (hierna het „richtlijnvoorstel”).

De bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen is gebaseerd op het eerste streepje van artikel 105, lid 4, in samenhang met het vierde streepje van artikel 105, lid 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, aangezien het richtlijnvoorstel een fundamentele taak betreft van het Europese Stelsel van centrale banken (ESCB), namelijk het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer (1). De bevoegdheid van de ECB is tevens gebaseerd op artikel 105, lid 5 van het Verdrag overeenkomstig welk artikel het ESCB bijdraagt tot een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 17.5 van het Reglement van orde van de ECB heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

Algemene opmerkingen

1.1

Het richtlijnvoorstel is een zeer welkom initiatief, aangezien het een omvattend juridisch kader opzet voor betalingdiensten in de EU. Momenteel maakt de diversiteit van de nationale wetgeving in verband met betalingen de implementatie van de ééngemaakte eurobetalingsruimte (SEPA) problematisch. Harmonisatie van de nationale wettelijke vereisten voor betalingen zal derhalve de banksector helpen de SEPA op te zetten. Voorts dient de invoering van het concept van „betalingsinstellingen” te leiden tot de harmonisatie van de toegangsregels tot de markt voor betalingsdiensten. Om evenwel alle voordelen van geharmoniseerde wetgeving uit te putten, dienen de werkingssfeer van het richtlijnvoorstel en de Richtlijn Elektronisch Geld (2) op elkaar te worden afgestemd, met name rekening houdende met de noodzakelijke differentiatie tussen betalingsdiensten die zijn gebaseerd op betaalrekeningen en betalingsdiensten voor elektronisch geld, die zijn gebaseerd op gecentraliseerde administratieve verwerking. Indien de vaststelling van het richtlijnvoorstel vertraging zou oplopen, zouden de invoering van nationale regelingen, die SEPA-compatibel zijn, op 1 januari 2008 en de volledige migratie ervan omstreeks 2010 gevaar lopen. In dit opzicht zijn titel III en IV van het richtlijnvoorstel cruciaal, aangezien deze een geharmoniseerde reeks regels invoeren aangaande informatievereisten, vergunningen, uitvoering en aansprakelijkheid inzake betalingstransacties. Het lijkt erop dat de beleidskwesties en de juridische aspecten in deze titels van het richtlijnvoorstel binnen een relatief korte tijd kunnen worden geregeld. Indien de onderhandelingen uitlopen, zou kunnen worden overwogen bepaalde delen van het richtlijnvoorstel uit te voeren, door voorrang te geven aan de delen die noodzakelijk zijn voor de succesvolle implementatie van SEPA.

1.2

Bepaalde aspecten van het richtlijnvoorstel roepen evenwel een aantal vragen op, die hierna nader worden toegelicht.

Specifieke opmerkingen

2.   De werkzaamheden van betalingsinstellingen

2.1

De invoering van een nieuw concept van „betalingsinstellingen” is een stap richting harmonisatie van de huidige diversiteit van regelingen onder nationaal recht aangaande regulering van entiteiten die betalingsdiensten verrichten, maar geen kredietinstelling, instelling voor elektronisch geld of postcheque- en girodiensten zijn. Het richtlijnvoorstel verschaft evenwel geen duidelijkheid inzake de werkzaamheden die dergelijke betalingsinstellingen mogen verrichten. Krachtens het richtlijnvoorstel mogen betalingsinstellingen geldmiddelen van het publiek ontvangen voor het verrichten van betalingsdiensten. Deze geldmiddelen mogen evenwel geen deposito's noch terugbetaalbare gelden zijn in de betekenis van artikel 3 van de Geconsolideerde Bankenrichtllijn (3), noch elektronisch geld zoals vastgelegd in artikel 1, lid 3, onder a) van de Richtlijn Elektronisch Geld (zie artikel 10, lid 1 van het richtlijnvoorstel).

2.2

Te dien aanzien maakt de tekst van het richtlijnvoorstel niet duidelijk, of betalingsinstellingen geldmiddelen mogen aanhouden met economische en juridische kenmerken van deposito's of elektronisch geld. De mogelijkheid voor betalingsinstellingen betalingsrekeningen ter beschikking te stellen, impliceert dat deze instellingen geldmiddelen langer zouden kunnen aanhouden dan nodig is voor het afronden van een betalingstransactie. Dat is een punt van zorg, aangezien artikel 65, lid 4 van het richtlijnvoorstel verwijst naar „spaarrekeningen”, zonder aan te geven waar deze rekeningen worden gehouden en met welk oogmerk. Overweging 8 en 9 van het richtlijnvoorstel vermelden evenwel dat de betalingsinstellingen geen deposito's mogen ontvangen. Deze kwesties worden hierna nader uitgewerkt.

2.3

Tevens wordt opgemerkt dat luidens paragraaf 4 van de bijlage bij het richtlijnvoorstel betalingsinstellingen betalingstransacties mogen verrichten, indien de geldmiddelen zijn gedekt door een kredietlijn zonder inperking van de mogelijkheid tot kredietverlening inzake bedragen en/of vervaldatum van het krediet.

3.   Deposito's of andere terugbetaalbare gelden

3.1

Aangaande het aanhouden van deposito's of andere terugbetaalbare gelden, dient eraan te worden herinnerd dat artikel 3 van de Geconsolideerde Bankenrichtllijn andere instellingen dan kredietinstellingen verbiedt het ontvangen van deposito's of andere terugbetaalbare gelden van het publiek uit te oefenen. Enerzijds definieert de Geconsolideerde Bankenrichtllijn het ontvangen van deposito's niet, is het concept van of „deposito's of andere terugbetaalbare gelden” krachtens die richtlijn ruim uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat opmerkte dat de term „andere terugbetaalbare gelden” […] niet alleen financiële instrumenten betreft die de intrinsieke eigenschap van terugbetaalbaarheid hebben, maar ook die instrumenten die weliswaar die eigenschap niet hebben, maar deel uitmaken van een contractuele overeenkomst om de uitbetaalde geldmiddelen terug te betalen (4). Het is niet relevant of dergelijke geldmiddelen worden ontvangen in de vorm van deposito's of in andere vormen, zoals de „continue uitgifte van obligaties of andere vergelijkbare effecten” (5), zoals vermeld in een voorloper van de Geconsolideerde Bankenrichtlijn. Derhalve, „elke ontvangst van geldmiddelen kan neerkomen op de activiteit van het in ontvangst nemen van deposito's (in de ruime betekenis), indien dat het terugbetalen van de ontvangen geldmiddelen met zich meebrengt. Het is in dit opzicht niet relevant of het terugbetalingsvereiste al bestaat ten tijde van de ontvangst van de geldmiddelen (en een „essentieel” onderdeel uitmaakt van die transactie), dan wel of deze verplichting slechts ontstaat ten gevolge van het in het leven roepen van een contractueel recht” (6). „Leidraad voor een passende uitleg van het in ontvangst nemen van deposito's is de vraag welke spaartegoeden bescherming behoeven en de interpretatie van de kenmerken van „kredietwerkzaamheden” in het licht van de risico's die significant geacht worden in termen van de bescherming of het opeisen van deposito's. De resultante tendeert naar een brede uitleg van zowel de werkzaamheid van het in ontvangst nemen van deposito's, alsook van krediet” (7).

3.2

Gezien het bovenstaande, lijkt het erop dat betalingsinstellingen daadwerkelijk deposito's van hun klanten in ontvangst zullen nemen. Indien zulks klopt, zouden, in algemene zin, ingeval van insolventie van de betalingsinstelling enige door de instelling ten tijde van de insolventie aangehouden geldmiddelen deel uitmaken van haar boedel, en derhalve beschikbaar zijn voor het voldoen van de vorderingen van al haar schuldeisers. De werkzaamheid van het in ontvangst nemen van deposito's of andere terugbetaalbare gelden vormt de kern van het concept van bankieren, zoals uit de definitie van „kredietinstelling” blijkt in artikel 1, lid 1, onder a) van de Geconsolideerde Bankenrichtlijn (8). Het wijzigen van het fundamentele concept van bankieren dient nauwgezet te worden overwogen vanuit het perspectief van monetair beleid, de deugdelijkheid en veiligheid van betalingssystemen, financiële stabiliteit en statistieken, aangelegenheden ten aanzien van welke het ESCB over uitgebreide bevoegdheden beschikt. De werkzaamheden van betalingsinstellingen omvatten onvermijdelijkerwijze het aanhouden van geldmiddelen van het publiek, zelfs indien slechts voor een zeer beperkte tijd. Consumentenbescherming en financiële stabiliteit zijn kwesties waarmee rekening dient te worden gehouden bij het uitwerken van toezichtvereisten en waarborgen voor dergelijke werkzaamheden.

4.   Toezichtvereisten

4.1

Globaal gezien zou het richtlijnvoorstel betalingsinstellingen toestaan hun werkzaamheden uit te oefenen onder een lichtere toezichtregeling dan de uit hoofde van de Geconsolideerde Bankenrichtlijn toepasselijke. Naast een op kwalitatieve vereisten gebaseerde vergunningenprocedure dienen betalingsinstellingen te voldoen aan een wettelijk kader dat: (i) voornamelijk zou zijn gebaseerd op een aantal algemeen geformuleerde publicatievereisten; en (ii) geen kapitaalvereisten omvatten ten aanzien van kwantificeerbare risico's (zie artikel 5 van het richtlijnvoorstel). De lichte toezichtregeling roept enige vragen op, die worden geaccentueerd door het feit dat het richtlijnvoorstel volledige harmonisatie voorschrijft (zie artikel 78 van het richtlijnvoorstel), in tegenstelling tot de regelgevende benadering die is gevolgd in andere gemeenschapswetgeving betreffende het starten en uitoefenen van werkzaamheden van financiële dienstverlening.

4.2

De ECB is van mening dat de wetgeving ten aanzien van betalingsinstellingen in het richtlijnvoorstel op drie hoofdgebieden kan worden verbeterd. Ten eerste, het onduidelijke onderscheid tussen betalingsinstellingen en andere betalingsdienstaanbieders maakt het uiterst moeilijk risico's en de daarmee verbandhoudende waarborgen in te schatten. Zulks geldt niet alleen indien en voorzover betalingsinstellingen geldmiddelen aanhouden die moeilijk van deposito's kunnen worden onderscheiden, maar tevens met betrekking tot mogelijk door hen te verstrekken krediet, dat gefinancierd wordt door van het publiek ontvangen geldmiddelen (zie paragraaf 4 van de bijlage bij het richtlijnvoorstel). Ten tweede, het richtlijnvoorstel buigt zich niet over de verschillende categorieën risico's die aan betalingsdiensten verbonden zijn. In dit opzicht zij eraan herinnerd dat betalingsdiensten die door kredietinstellingen worden uitgevoerd onderworpen worden aan specifieke kapitaalvereisten, zulks ten gevolge van het aan die diensten verbonden operationele risico (9). Ten derde, gesteld kan tevens worden dat de vergunningenprocedure in het richtlijnvoorstel is gebaseerd op die criteria te veel ruimte openlaten voor uiteenlopende interpretaties op nationaal niveau. De lidstaten kunnen onder bepaalde omstandigheden ook afzien van bepaalde vergunningvereisten (10).

4.3

Dit overwegende lijken in het richtlijnvoorstel de reikwijdte van de werkzaamheden van betalingsinstellingen en het prudentiële kader binnen welke dergelijke werkzaamheden dienen te worden uitgeoefend, niet op elkaar te zijn afgestemd. Nadat het werkelijke toepassingsbereik van de werkzaamheden van de betalingsinstellingen is verduidelijkt, dient het opleggen van adequate kapitaalvereisten en/of gelijkaardige waarborgen (e.g. initiële kapitaalvereisten, garanties) te worden overwogen op basis van een waardering van de betrokken risico's.

4.4

Het ontbreken van kapitaalvereisten voor betalingsinstellingen zou mogelijkerwijze toezichtarbitrage kunnen vergen. Afgezien daarvan of kredietinstellingen hun betalingswerkzaamheden direct uitvoeren, dan wel via dochterondernemingen die als betalingsinstellingen gekwalificeerd zijn, zijn zij onderworpen aan toezicht op geconsolideerde basis voor operationele, alsook voor kredietrisico's. Daarentegen zullen stand-alone betalingsinstellingen of betalingsinstellingen die geen deel uitmaken van een bankgroep niet zijn onderworpen aan kapitaalvereisten, niettegenstaande de uitoefening van dezelfde werkzaamheden.

4.5

Bovendien is het richtlijnvoorstel in zijn algemeenheid onduidelijk over de respectievelijke verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst. Een voorbeeld hiervan is het derde lid van artikel 6 van het richtlijnvoorstel dat het verlenen van Europese Paspoorten aan betalingsinstellingen regelt, zonder duidelijk te maken welke bevoegde autoriteit van welke lidstaat belast is met het toezicht op dergelijke betalingsinstellingen. Het zou lonend zijn deze kwesties nader te overwegen.

4.6

Bij de toepassing van artikel 15 van het richtlijnvoorstel, dienen de bevoegdheden van het ESCB en de nationale centrale banken met betrekking tot de goede werking van het betalingsverkeer en, in de toepasselijke lidstaten, de bevoegdheden van de nationale centrale banken met betrekking tot het toezicht, naar behoren te worden gerespecteerd.

4.7

De toezichtbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 16 van het richtlijnvoorstel zouden in een aantal opzichten kunnen worden verduidelijkt. Ten eerste, de reikwijdte van de inspecties ter plaatse (artikel 16, onder b)) zouden nader kunnen worden gespecificeerd. Ten tweede, de exacte betekenis van de bevoegdheid „evenredige sancties” op te leggen (artikel 16, onder d)) zou eveneens kunnen worden verduidelijkt. Ten derde, de voorwaarden voor schorsing en intrekking van een vergunning (artikel 16, onder e)) zouden kunnen gedefinieerd in een aparte bepaling. Teneinde in voldoende mate gelijke omstandigheden binnen het eurogebied te verwezenlijken en voldoende efficiency in het toezicht op instellingen die het recht van vrije vestiging en vrije dienstverlening genieten, dient artikel 16 van het richtlijnvoorstel te worden gewijzigd, om te verzekeren dat alle bevoegde autoriteiten over alle door die artikel voorziene bevoegdheden beschikken, met name bevoegdheden inzake toezicht en handhaving.

4.8

Artikel 19 van het richtlijnvoorstel regelt de informatie-uitwisseling tussen hun bevoegde autoriteiten, centrale banken, het ESCB en de ECB. Deze bepaling is, in beginsel, enerzijds weliswaar welkom, voorgesteld wordt dat indien de bevoegde autoriteit een andere entiteit is dan de centrale bank, en de centrale bank tevens oversight voerende autoriteit van het betalingssysteem is, dient dit artikel te worden aangevuld met andere bepalingen die bepalen dat: (i) voorafgaande aan het verlenen/intrekken van een vergunning, de bevoegde autoriteit de betrokken centrale bank dient te raadplegen; en (ii) bevoegde autoriteiten zijn verplicht informatie te delen met de betrokken centrale bank Dergelijke bepalingen zijn nuttig, gezien de overall verantwoordelijkheid van centrale banken op het gebied van betalingen.

5.   Bank- of elektronisch-geld vergunning.

5.1

Indien betalingsinstellingen geldmiddelen mogen aanhouden die economisch en juridisch gezien als deposito's aangemerkt kunnen worden, alhoewel deze in het richtlijnvoorstel niet als dusdanig zijn opgezet, zal het risiconiveau hetzelfde zijn als bij kredietinstellingen en/of instellingen voor elektronisch geld. Dienovereenkomstig dient het niveau van waarborgen hetzelfde te zijn als het niveau dat geldt voor kredietinstellingen en/of instellingen voor elektronisch geld. Daaruit volgt dat betalingsdiensten bij voorkeur door kredietinstellingen en/of instellingen voor elektronisch geld verleend worden. Zulks zou voldoende bescherming garanderen van de geldmiddelen van klanten en gezonde financiële werkzaamheden, en derhalve verdient deze benadering de voorkeur van de ECB.

5.2

Indien het niveau van waarborgen dat geldt voor kredietinstellingen en/of instellingen voor elektronisch geld ook moet gelden voor betalingsinstellingen, dan zou Titel II van het richtlijnvoorstel grondig moeten worden herzien.

6.   Beperken van werkzaamheden van betalingsinstellingen

6.1

Indien de categorie van betalingsinstellingen worden ingevoerd waarvoor licht toezicht geldt, zoals de Commissie heeft voorgesteld, dan dient het richtlijnvoorstel te worden gewijzigd om te verduidelijken dat betalingsinstellingen de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers niet langer dan de beperkte tijdspanne zouden mogen aanhouden gedurende welke de geldmiddelen worden getransfereerd van de betaler naar de begunstigde, noch zouden zij dergelijke geldmiddelen mogen herinvesteren. De huidige tekst van artikel 10, lid 2 van het richtlijnvoorstel zou anders tot de conclusie kunnen leiden dat het openen van rekeningen bij betalingsinstellingen in hun boeken impliceert dat de geldmiddelen zouden kunnen worden geherinvesteerd ten bate van de betalingsinstelling. Een dergelijke verduidelijking zou kunnen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld, door het beperken van de werkzaamheden van betalingsdiensten van de betalingsinstellingen tot de in paragraaf 7 van bijlage bij het richtlijnvoorstel genoemde. De in paragraaf 5 van de bijlage genoemde activiteit zou ook kunnen worden toebedeeld aan betalingsinstellingen, onder voorwaarde dat verduidelijkt wordt dat kaartenuitgifte is gekoppeld aan het vereiste dat de rekening van de kaarthouder wordt aangehouden bij een kredietinstelling. Bovendien zou betalingsinstellingen niet toegestaan moeten worden krediet te verstrekken overeenkomstig paragraaf 4 van de bijlage bij het richtlijnvoorstel.

6.2

Voorts, om divergente interpretatie te voorkomen, ware het aangewezen te vermelden welke diensten mogen worden aangeboden door welk type instelling, waarbij alle paragrafen van de bijlage bij het richtlijnvoorstel als volgt worden gehergroepeerd: (i) paragrafen 1-7: kredietinstellingen; en (ii) paragraaf 1-3 en 5-7: instellingen voor elektronisch geld; en (iii) paragraaf 7: betalingsinstellingen. Daarnaast, zoals eerder vermeld, de in de paragraaf 5 van de bijlage genoemde activiteit zou mogelijkerwijze kunnen worden beschouwd als een door betalingsinstellingen verrichte activiteit (11). Hetzelfde zou kunnen gelden voor de in paragraaf 4 van de bijlage gespecificeerde activiteit, indien is verzekerd dat de van betalingsdienstgebruikers voor het verlenen van betalingsdiensten ontvangen geldmiddelen niet kunnen worden aangewend voor kredietverstrekking aan andere betalingsdienstgebruikers.

6.3

Andere minimumwaarborgen zouden kunnen worden overwogen om de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers te beschermen. Bijvoorbeeld, in het kader van bepaalde specifieke futures-clearing regelingen, geldt contant geld dat klanten plaatsen bij futures-clearing makelaars dt krachtens de wetten van bepaalde lidstaten (e.g. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) en van de Verenigde Staten als het eigendom van de klant en niet als een contant-geld deposito. In deze regeling wordt vaak voorzien door specifieke wetgeving of wordt bevestigd door jurisprudentie. Zonder de aard van het eigendom van dergelijk contant geld aan de orde te stellen, hetgeen onder de wetten van sommige lidstaten problematisch zou kunnen zijn, zou het een mogelijkheid zijn om de in artikel 10, lid 2 genoemde waarborgen uit te breiden, waarbij de betalingsinstellingen verplicht worden de geldmiddelen van de betalingsdienstgebruikers apart in hun boeken te houden. Dit zou bereikt kunnen worden door het richtlijnvoorstel te wijzigen, om te verzekeren dat explicietere verplichtingen gelden voor betalingsinstellingen, en wel als volgt: (i) geldmiddelen oormerken die zijn geaccepteerd voor specifieke transacties; (ii) geldmiddelen die zijn geaccepteerd voor een betalingstransactie, scheiden van andere geldmiddelen die zijn geaccepteerd voor andere werkzaamheden dan betalingsdiensten en deze apart in de boeken van de betalingsinstellingen opnemen; (iii) de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers op een rekening aanhouden die deze geldmiddelen duidelijk als dusdanig identificeert; (iv) de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers niet vermengen met de geldmiddelen van de betalingsdienstaanbieder of enige andere gebruiker van betalingsdiensten of persoon; (v) de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers afschermen tegen acties van derden tegen de betalingsinstelling; (vi) indien een betalingsinstelling insolvent wordt, de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers onverwijld terugbetalen met voorrang voor alle overige vorderingen; en (vii) indien onvoldoende geldmiddelen beschikbaar zijn voor de terugbetaling aan betalingsdienstgebruikers van een insolvente betalingsinstelling, de resterende geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers op pro-rata basis uitkeren in overeenstemming met de hoofdsom van hun respectieve vorderingen.

6.4

Voorts, de verwijzing in artikel 10, lid 1, onder b) van het richtlijnvoorstel naar nevendiensten zoals „het garanderen van de uitvoering van betalingstransacties” vereist nadere uitleg, om duidelijk te maken dat die diensten alleen bestemd zijn voor betalingsdienstgebruikers die deelnemen aan de transactie.

6.5

Ten slotte, artikel 10, lid 3 van het richtlijnvoorstel vermeldt dat de werkzaamheden van betalingsinstellingen niet beperkt dienen te worden tot betalingsdiensten, zulks het toepasselijke nationale en communautaire recht. Zulks betekent dat het scala van werkzaamheden van betalingsinstellingen verder mag gaan dan die zijn genoemd in de bijlage bij het richtlijnvoorstel, hetgeen leidt tot twee vraagtekens. Ten eerste, het richtlijnvoorstel somt niet alle soorten toegestane werkzaamheden op. Een volledige beoordeling van deze werkzaamheden vanuit het perspectief van consumentenbescherming en financiële stabiliteit kan slechts worden uitgevoerd indien alle mogelijke werkzaamheden bekend zijn. Ten tweede, indien dergelijke werkzaamheden zijn gebaseerd op nationaal recht, dan wordt het oogmerk van het richtlijnvoorstel, namelijk het verzekeren van volledige harmonisatie, niet verwezenlijkt. Om deze redenen dient artikel 10, lid 3 van het richtlijnvoorstel te worden geschrapt.

7.   Verwezenlijking van SEPA

7.1

De banksector werkt momenteel intensief aan diensten die aan de eisen van SEPA zullen voldoen. Ten vroegste op 1 januari 2008, streeft de sector ernaar pan-Europese betalingsinstrumenten aan burgers, autoriteiten en commerciële bedrijven aan te bieden voor nationale en grensoverschrijdende betalingen. De verwezenlijking van SEPA zou evenwel problematisch kunnen zijn binnen het huidige wettelijke kader van de Gemeenschap, gezien de diversiteit van het toepasselijke nationale recht. Harmonisatie van het wettelijke kader voor betalingen is om die reden belangrijk, daar het de banksector zal ondersteunen bij de verwezenlijking van het SEPA. De aan SEPA gerelateerde delen van het richtlijnvoorstel (voornamelijk de titels III en IV) lijken minder controversieel dan titel II. Indien de vaststelling van het richtlijnvoorstel vanwege de eerder beschreven ambiguïteiten, zou de implementatie van het SEPA wellicht ook worden vertraagd. Teneinde een dergelijke vertraging te voorkomen, zou het goed zijn titel III uit het richtlijnvoorstel te schrappen. Een dergelijke schrapping zou er evenwel afhankelijk moeten zijn, dat betalingsinstellingen te zijner tijd onder aparte gemeenschapswetgeving zullen vallen. Dienaangaande zou de rol van betalingsinstellingen logischerwijze kunnen worden besproken binnen het kader van de geplande herziening van de Richtlijn Elektronisch geld, teneinde een consistent wetgevend en toezichtkader voor de onderscheiden categorieën betalingsdienstaanbieders te kunnen verwezenlijken.

7.2

Een andere mogelijkheid zou zijn dat de Raad van bestuur van de ECB een ECB-verordening krachtens artikel 105, lid 2 van het Verdrag en artikel 22 van de statuten vaststelt die de specifieke SEPA-gerelateerde bepalingen van het richtlijnvoorstel zou betreffen die onder de bevoegdheid van het ESCB vallen, waarbij erkend dient te worden dat evenwel niet alle SEPA bevorderende bepalingen op deze basis zouden kunnen worden aangenomen.

7.3

Een specifiek SEPA-gerelateerde kwestie betreft de maximum uitvoeringstermijn van „D+1”, zoals vastgelegd in artikel 60, lid 1 en artikel 61, lid 1 van het richtlijnvoorstel. Naar verwachting kan het merendeel van de betalingsdienstaanbieders tegen 1 januari 2010 aan dit vereiste voldoen. Er zij evenwel aan herinnerd dat de sector niet is geraadpleegd aangaande de gevolgen van het D+1 vereiste en dat sommige bankgroepen met moeite aan de vereisten zouden kunnen voldoen.

8.   Vrijstelling van centrale banken

Het laatste streepje van artikel 1 van het richtlijnvoorstel bepaalt dat centrale banken die optreden als monetaire autoriteiten en overheidsinstanties die betalingsdiensten verlenen niet als betalingsdienstaanbieders worden beschouwd. Teneinde eventuele dubbelzinnigheden aangaande de betekenis van deze bepaling weg te nemen, ware het nuttig te verduidelijken dat alle door centrale banken verrichte werkzaamheden zijn vrijgesteld van het richtlijnvoorstel en geen onduidelijke voorwaarde op te nemen, die behelst dat deze vrijstelling alleen van toepassing is op het verlenen van betalingsdiensten door centrale banken die optreden als monetaire of overheidsautoriteit. Enige vrijstelling van dien aard zou geen afbreuk moeten doen aan de beleidsverklaring van de ECB van 4 augustus 2005 inzake het verlenen van retailbetalingsdiensten (12), waarin bepaald wordt dat nationale centrale banken die retailbetalingsdiensten aan kredietinstellingen verlenen voldoende rekening houden met de vereisten en de competitieve omgeving van de betrokken markt, met inbegrip van kostendekking, zulks om concurrentieverstoring en het verdringen van marktinitiatieven te voorkomen. De huidige tekst leidt waarschijnlijk tot verschillende implementatie in de lidstaten, waardoor voor zowel centrale banken en deelnemers op financiële markten verwarring ontstaat.

9.   Exploitatie van en toegang tot betalingssystemen

9.1

Het richtlijnvoorstel zou duidelijk moeten maken dat exploitanten van betalingssystemen zullen mogen differentiëren tussen de verschillende types betalingsdienstaanbieders aangaande de te vervullen voorwaarden, vooraleer de laatstgenoemde toegang tot betalingssystemen kan verkrijgen. Zulks zou dienen te geschieden op objectieve gronden, met als oogmerk het managen van met betalingsdienstaanbieders samenhangende risico's. Voorts zou de werkingssfeer van artikel 23, lid 1 van het richtlijnvoorstel zich dienen te beperken tot het verzekeren van niet-discriminatoire toegang van betalingsinstelingen tot betalingssystemen. Artikel 23, lid 1 van het richtlijnvoorstel dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

9.2

De veronderstelde intentie van artikel 23, lid 2 van het richtlijnvoorstel is systemen vrij te stellen die krachtens de Finaliteitsrichtlijn (13) zijn vrijgesteld van de toegangsvoorwaarden van artikel 23, lid 1. In dat opzicht is de tekst evenwel niet voldoende duidelijk en een directe vrijstelling wordt daarom voorgesteld.

9.3

Voorts zou het richtlijnvoorstel duidelijk moeten maken dat de bepaling inzake verrekenings- en vereveningsdiensten onderworpen is aan oversightnormen van het Eurosysteem, zulks overeenkomstig artikel 105, lid 2 van het Verdrag. Zulks zou kunnen worden verwezenlijkt, bijvoorbeeld, door overweging 12 en artikel 23, lid 2 van het richtlijnvoorstel dienovereenkomstig te wijzigen. In dat opzicht zal het Eurosysteem in samenhang met zijn taak de goede werking van het betalingsverkeer in het eurogebied te bevorderen, overwegen of de deelname van betalingsinstellingen aan betalingssystemen voldoende veilig is en geen onnodige risico's inhoudt voor de stabiliteit van het financiële stelsel.

9.4

Ten slotte, artikel 10, lid 1, onder c) van het richtlijnvoorstel verleent betalingsinstellingen het expliciete recht betalingssystemen te exploiteren. Aangezien gemeenschapswetgeving momenteel het concept „exploitant van betalingssystemen” niet definieert noch de juridische aard van dergelijke exploitanten, behoeft voor de betalingsinstellingen (of enige andere categorie van betalingsdienstaanbieders die vallen onder het richtlijnvoorstel) geen recht op het mogen exploiteren van betalingssystemen te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de verwijzing „exploitatie van betalingssystemen” in de titel en de eerste paragraaf van artikel 23 van het richtlijnvoorstel die dient te worden geschrapt.

10.   Comité voor betalingen

Krachtens artikel 76 van het richtlijnvoorstel, kan de Commissie de lijst van betalingsdiensten in de bijlage wijzigen, overeenkomstig artikel 77 daarin bijgestaan door een Comité voor betalingen samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een commissievertegenwoordiger. Gezien het belang van de lijst, en de invloed die een wijziging zou kunnen hebben op de betalingsmarkt, zou het mandaat van het Comité voor betalingen ondubbelzinnig dienen te zijn, om aldus enig conflict met de bevoegdheden van het Eurosysteem zoals vastgelegd in het Verdrag en de statuten te vermijden. Gezien de specifieke bevoegdheden van de ECB op dit gebied, dient de ECB als een waarnemer als een waarnemer in het Comité voor betalingen te zijn vertegenwoordigd.

11.   Vrijstellingen in het richtlijnvoorstel

11.1

De werkingssfeer van het richtlijnvoorstel, zoals vastgelegd in artikel 2 en 3 kan leiden tot uiteenlopende interpretatie. Krachtens artikel 2, is het richtlijnvoorstel van toepassing op een uitputtende lijst van zakelijke werkzaamheden gedefinieerd als betalingsdiensten en opgesomd in de bijlage bij het richtlijnvoorstel. Krachtens artikel 3, omvat het tevens naar het lijkt een uitputtende lijst van vrijstellingen van het richtlijnvoorstel, alhoewel het aangewezen ware dit punt te verduidelijken. Teneinde de samenhang tussen artikel 2 en 3 te verduidelijken stelt de ECB voor het huidige kopje van artikel 3 te vervangen door de term „vrijstellingen”.

11.2

Voorts, een aantal punten onder artikel 3 is problematisch. Ten eerste, het richtlijnvoorstel lijkt technologisch niet neutral te zijn, aangezien het discrimineert tussen fysieke en elektronische betalingsvormen. Het kan derhalve neigen naar een ongerechtvaardigde voorkeur voor op papier gebaseerde betalingsdiensten. Afhankelijk van vigerend nationaal recht, kunnen betalingsdienstaanbieders die momenteel op papier gebaseerde betalingsdiensten aanbieden, het duurder vinden efficiëntere elektronische versies van hun producten te introduceren, aangezien zij dan onder de toepassing van het richtlijnvoorstel zouden vallen, hetgeen derhalve de algemeen gewenste introductie van elektronische betalingsdiensten zou vertragen.

11.3

Ten tweede, de vrijstelling voor bepaalde door telecommunicatieaanbieders, IT-systemen of netwerken aangeboden betalingsdiensten, zoals vastgelegd in artikel 3, onder j) van het richtlijnvoorstel, kan aanleiding geven tot uiteenlopende interpretaties. De bepaling is technologisch niet neutraal en kan hetzij te eng, hetzij te ruim worden uitgelegd (e.g. betaling op on-line handelsplatforms als e-Bay zouden kunnen worden uitgesloten, alhoewel zij materieel niet verschillen van de diensten die onder het richtlijnvoorstel zoude vallen). Dientengevolge zou het richtlijnvoorstel ongelijk kunnen worden geïmplementeerd. Bovendien is de samenhang tussen de vrijstelling en de paragrafen 8 en 9 van de bijlage bij het richtlijnvoorstel niet geheel duidelijk. Daarom stelt de ECB voor dat artikel 3, onder j) van het richtlijnvoorstel en de paragrafen 8 en 9 van de bijlage ervan geheel dienen te worden geschrapt.

11.4

Voorzover papieren promesses zijn genoemd in artikel 3, onder f) van het richtlijnvoorstel, zou een algemene verwijzing naar handelspapier moeten worden opgenomen, zowel handelspapier dat valt onder de Conventie van Genève van 1930 (14), alsook het niet daaronder vallende handelspapier.

12.   Definities

12.1

Het richtlijnvoorstel volgt bij het vastleggen van definities twee verschillende wegen. Sommige definities zijn vastgelegd in specifieke bepalingen in artikel 4, terwijl in andere gevallen definities zijn verspreid over verschillende delen van het richtlijnvoorstel (e.g. in artikel 1 („kredietinstellingen”, „instellingen voor elektronisch geld”, „postcheque- en girodiensten” en „betalingsinstellingen”), artikel 2 („betalingsdiensten” en „betalingstransactie”), artikel 29 („raamcontracten”), en artikel 51 („Micro-ondernemingen”)). Voorgesteld wordt alle definities onder te brengen in een artikel van het richtlijnvoorstel, bijvoorbeeld in het eerste artikel. Dit lijkt op de in de Geconsolideerde Bankenrichtlijn gevolgde aanpak.

12.2

Tegelijkertijd is consistentie van belang tussen definities en concepten in vigerende gemeenschapswetgeving, bijv. de SFD. Dat geldt bijvoorbeeld voor de definitie van „betalingssysteem” in artikel 4, lid 3 van het richtlijnvoorstel, dat compatibel dient te zijn met het concept „systeem” in de SFD, gezien de mogelijke interactie tussen systemen aangeduid krachtens de SFD en andere betalingssystemen. De consistentie zou kunnen worden versterkt door in het richtlijnvoorstel definities van de „betaler” en de „begunstigde” op te nemen, zoals opgenomen in artikel 3 van de ontwerpverordening betreffende bij geldoverdrachten te voegen informatie over de betaler (15).

12.3

Het concept „betalingsinstelling” dient te worden gewijzigd om uit te sluiten dat natuurlijke personen optreden als betalingsinstellingen, aangezien zulks ertoe zou kunnen leiden dat de geldmiddelen van de betalingsinstelling met die van de betrokken natuurlijke persoon zouden kunnen worden vermengd.

12.4

Het concept „betalingsrekening” in artikel 4, lid 7 van het richtlijnvoorstel is onduidelijk. Dat dient gecorrigeerd te worden, want het is doorslaggevend voor de interpretatie van het concept van betalingsdiensten en het bereik van de werkzaamheden van betalingsinstellingen. De huidige tekst maakt niet duidelijk of alle categorieën betalingsdienstaanbieders betalingsrekeningen mogen aanbieden. Indien betalingsinstellingen betalingsrekeningen mogen aanbieden, dienen de verschillen tussen „conventionele” bankrekeningen en betalingsrekeningen te worden verduidelijkt. Bovendien dienen de kenmerken van dergelijke rekeningen duidelijk te worden gedefinieerd. De te beantwoorden vragen in dit verband zijn wie dergelijke rekeningen mag aanbieden, wie ze mag aanhouden en welke hun juridische aard en gevolgen zijn.

12.5

Een andere kwestie is de betekenis van de referentie in de definitie van betalingsrekening naar de rekening die „uitsluitend wordt aangewend voor betalingstransacties”. Sluit dit bijvoorbeeld de mogelijkheid van rentedragende rekeningen uit of ook het aanhouden van middelen langer dan strikt noodzakelijk voor het uitvoeren van de transactie? Tevens dient te worden verzekerd dat betalingsinstellingen geen interest of andere financiële prikkels aan de rekeninghouder mogen betalen

12.6

De definitie „geldmiddelen” artikel 4, lid 8 van het richtlijnvoorstel dient te worden geherformuleerd door onder meer het woord „contanten” te vervangen door een verwijzing naar bankbiljetten en muntstukken.

12.7

In verband met de definitie van „unieke identificator” in artikel 4, lid 15 van het richtlijnvoorstel, zij herinnerd aan het dat ECB-Advies CON/2005/56 van 15 december 2005 inzake een voorstel voor een EG-Verordening betreffende bij geldoverdrachten te voegen informatie over de betaler (16) een specifieke tekst voorstelt voor „unieke identificator”, die nu lijkt te worden weergegeven in de huidige versie van de ontwerpverordening. Het voorstel luidt dat de definitie van „unieke identificator” zowel in de ontwerpverordening, alsook in het richtlijnvoorstel zouden worden geharmoniseerd.

12.8

Het concept „uitvoeringstermijn” wordt in meerdere overwegingen van het richtlijnvoorstel gebruikt, alsook in artikel 26, lid 1, onder a), sub (ii) en in artikel 31, lid 1, onder b), sub (ii), artikel 35 en Afdeling 2 van Hoofdstuk 2 van Titel IV, zonder nadere definitie. De definitie van uitvoeringstermijn als een specifieke tijdspanne (die bijvoorbeeld zou kunnen worden gemeten in werkdagen of openingsuren) zou nuttig zijn, omdat aldus de maximum uitvoeringstermijn kan worden gedefinieerd. Bovendien, vele transacties worden zonder betalingsrekening uitgevoerd (e.g. geldoverboekingen naar niet-bank klanten). De definitie van uitvoeringstermijn in het richtlijnvoorstel dient ook zulke gevallen te bestrijken.

12.9

Er bestaat geen gemeenschappelijke kalender van „werkdagen” in de EU, en, alhoewel de term ook in Sectie 2 van Hoofdstuk 2 van Titel IV van het richtlijnvoorstel, wordt het niet gedefinieerd. Voor verwerkings- en operationele doeleinden en teneinde te verzekeren dat de omvang van de verplichtingen duidelijk is, ware het aangewezen een dergelijke definitie in het richtlijnvoorstel op te nemen (in het definitie-artikel).

12.10

De term „giraal geld” wordt in het richtlijnvoorstel gebruikt zonder nadere definitie, e.g. in artikel 3, lid b, artikel 4, lid 8 van het richtlijnvoorstel en paragraaf 7 van de Bijlage bij het richtlijnvoorstel. Het voorstel is dat een definitie van giraal geld wordt opgenomen (in het definitie- artikel), bedenkende dat slechts centrale banken en kredietinstellingen (met inbegrip van instellingen voor elektronisch geld) dergelijke geldmiddelen mogen aanhouden.

12.11

Evenzeer, de term „bijkantoor” wordt gebruikt in artikel 4, lid 2 en artikel 20 van het richtlijnvoorstel zonder nadere definitie. Het voorstel is dat een definitie van „bijkantoor” wordt opgenomen die overeenstemt met de definitie in artikel 1, lid 3 van de Geonsolideerde Bankenrichtlijn.

12.12

De definitie van „raamcontract” dient te worden verplaatst van artikel 29 naar het definitie-artikel. Bovendien, omwille van consistentie, dient de term „raamcontract” in het gehele richtlijnvoorstel te worden gebruikt ter vervanging van de alternatieve term „raamovereenkomst” gebruikt in overweging 18 van het richtlijnvoorstel en in artikel 32 en 33.

13.   Aanvullende juridische en technische opmerkingen

13.1

Verduidelijkt dient te worden of lidstaten van ontvangst om redenen van statistische rapportage mogen vereisen dat alle betalingsinstellingen met bijkantoren op hun grondgebied rapporteren over hun werkzaamheden aan de bevoegde statistische autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, onder meer de nationale centrale bank en/of het nationale statistische agentschap.

13.2

Expliciet zou kunnen worden vermeld dat de referentie naar „enige valuta” in artikel 2 van het richtlijnvoorstel van toepassing zou moeten zijn op de valuta's van de landen buiten de Gemeenschap.

13.3

De titel van artikel 1 van het richtlijnvoorstel luidt „onderwerp” en dient dienovereenkomstig te worden beperkt tot een kernpresentatie van het onderwerp van het richtlijnvoorstel. Het lijkt gepast dat de vier categorieën betalingsdienstaanbieders worden opgenomen in een definitie van „betalingsdienstaanbieder” in het definitie-artikel, te meer omdat het definitie-artikel ook het concept betalingsdienstgebruiker definieert.

13.4

Artikel 11, lid 2 van het richtlijnvoorstel betreffende het gebruik van verbonden agenten, uitbestedingen of dochterondernemingen betreft het uitbesteden van „alle werkzaamheden”. Zulks is problematisch, omdat het opzetten van lege vennootschappen mogelijk zou maken, die formeel aan het richtlijnvoorstel voldoen, terwijl de werkelijke werkzaamheden door een derde worden uitgevoerd die niet is onderworpen aan de vereisten van het richtlijnvoorstel. De ECB stelt derhalve artikel 11 te wijzigen om dergelijke implicaties te vermijden.

13.5

Artikel 12, lid 1 van het richtlijnvoorstel verwijst naar „operationele risico's” zonder dit concept nader te definiëren. De noodzakelijke precisie zou kunnen worden verwezenlijkt door de definitie van „operationeel risico” in artikel 4, lid 22 van de ontwerprichtlijn Kapitaaltoereikendheid (17) te gebruiken.

13.6

De regels inzake het bijhouden van gegevens in artikel 13 en 44 van het richtlijnvoorstel zou kunnen impliceren dat een betalingsinstelling gegevens slechts voor een jaar dient bij te houden. Deze verplichtingen dienen explicieter aan ander gemeenschapsrecht te worden aangjepast, bijvoorbeeld artikel 30 van de Derde Richtlijn Witwassen van Gelden (18), dat ter zake verplicht gegevens minimaal vijf jaar bij te houden.

13.7

Het concept „instemming” in artikel 41 van het richtlijnvoorstel is niet precies genoeg. In dit verband dient te worden verwezen naar intrekking van toestemming en een definitie daarvan.

13.8

De tekst van artikel 52 van het richtlijnvoorstel betreffende terugbetaling is ambigue, omdat bijvoorbeeld verwezen wordt naar terugbetalingsrecht, indien het bedrag van de uitgevoerde transactie geen bedrag is „dat een betaler redelijkerwijze zou verwachten ware hij in de positie van de betaler”. Deze tekst maakt een ruime uitleg mogelijk, hetgeen de onzekerheid in de sector van betalingen doet toenemen, en zou kunnen lijden tot meer geschillen en de consumenten geen bescherming verlenen. Teneinde het risico op toekomstige geschillen te minimaliseren, dient de tekst van artikel 52 nader te worden overwogen.

13.9

Finaliteit van een betaling is cruciaal voor de begunstigde, en derhalve is het concept „in kennis gesteld” in artikel 53, lid 1 van het richtlijnvoorstel te vaag, aangezien de timing aanzienlijk zou kunnen verschillen, indien de informatie hetzij beschikbaar wordt via de internetbank van de betaler of een publieke rekeningprinter, in tegenstelling tot de gevallen waarin de betaler een papieren uittreksel per post ontvangt. Een vast moment in verband met de transfer verdient derhalve de voorkeur. Om de betaler extra reactietijd te gunnen, zou de toegestane tijdspanne kunnen worden verlengd van vier tot zes weken.

13.10

De concepten „aanvaarding” en „onherroepbaarheid” in artikel 54 en 56 van het richtlijnvoorstel, is weliswaar duidelijk en nuttig, zij dienen echter over een te stemmen met de concepten „invoer in een systeem” en „onherroepbaarheid” in de SFD.

13.11

Artikel 54, lid 2 van het richtlijnvoorstel dient te worden gewijzigd om te verzekeren dat het tijdsverloop tussen ontvangst en acceptatie van een betaling niet onnodig wordt verlengd.

13.12

Artikel 65, lid 1 van het richtlijnvoorstel betreffende de beschikbaarheid van geldmiddelen bepaalt dat lidstaten dienen te verzekeren dat betalingsdienstenaanbieders van de begunstigde geldmiddelen aan deze ter beschikking stellen zodra deze geldmiddelen op de rekening van de begunstigde worden bijgeschreven. Het lijkt evident dat geldmiddelen beschikbaar zijn zodra deze op de rekening van de begunstigde worden bijgeschreven. Derhalve lijkt het aangewezen te verduidelijken dat de betalingsdienstaanbieder deze geldmiddelen direct na ontvangst aan de begunstigde ter beschikking dient te stellen.

13.13

Om voor betalingssystemen geïntegreerde automatische verwerking mogelijk te maken, dient artikel 66, lid 1 van het richtlijnvoorstel te worden gewijzigd door een verwijzing op te nemen naar het Internationaal bankrekeningnummer (IBAN) die in alle gevallen de voorkeur verdient als unieke identificator, hetgeen een geharmoniseerde aanpak verzekert bij de toepassing van unieke identificatoren.

14.   Formuleringsvoorstellen

In aanvulling op dit advies zijn formuleringsvoorstellen in de bijlage opgenomen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 26 april 2006.

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  Bovendien is de bevoegdheid van de ECB om een advies uit te brengen gebaseerd op artikel 22 van de statuten Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank betreffende de taak van de ECB en de nationale centrale banken om onder meer doelmatige en deugdelijke verrekenings- en betalingssystemen binnen de Gemeenschap en met andere landen te verzekeren.

(2)  Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (PB L 275 van 27.10.2000, blz. 39).

(3)  Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/29/EG van de Commissie (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 50).

(4)  Zie paragraaf 17 van het Arrest van 11 februari 1999 in Zaak 366/97 Massimo Romanelli [1999] Jurisp. I-855.

(5)  Overweging 5 van de eerste Richtlijn van de Raad 77/780/EEG van 12 december 1977 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 322 van 17.12.1977, blz. 30). Richtlijn ingetrokken door Richtlijn 2000/12/EG.

(6)  Zie Alexander Bornemann, „Abridged Opinion on the Concept of the Credit Institution in the Directives of the European Community Relating to Bank Regulation and Supervision”, blz. 11. Beschikbaar als een PDF-bestand op: <

http://www.money-advice.net/media.php?id=234>

(7)  Ibid.

(8)  Artikel 1, lid 1, onder a : een kredietinstelling is „een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening”.

(9)  Zie Deel 2 van bijlage X bij een „Voorstel voor richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot herschikking van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen” (COM(2004) 486 definitief).

(10)  De voorwaarden voor de relevante toe te passen derogaties zijn vastgelegd in artikel 21 van het richtlijnvoorstel.

(11)  Opgemerkt zij dat het hergroeperen geen rekening houdt met de werkzaamheden van postcheque- en girodiensten, aangezien de vergunningverlening aan deze instellingen en derhalve tevens de werkzaamheden die zij mogen verrichten, vallen onder de nationale wetgeving van de lidstaten.

(12)  In te zien op de website van de ECB op www.ecb.int

(13)  Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45) (SFD).

(14)  Conventie die uniform recht creëert voor handelspapier en promesses (Genève, 7 juni 1930).

(15)  „Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en van de Raad betreffende bij geldoverdrachten te voegen informatie over de betaler” (COM(2005) 343 definitief).

(16)  PB C 336 van 31.12.2005, blz. 109.

(17)  Zie voetnoot 9 voor de volledige referentie.

(18)  Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).


BIJLAGE

Formuleringsvoorstellen (1)

Door de Commissie voorgestelde tekst  (2)

Door de ECB voorgestelde wijzigingen  (3)

Wijziging 1

Overweging 12

(12)

Voor de functie van betalingsdienstaanbieder is het van essentieel belang dat deze binnen betalingssystemen kan opereren of aan dergelijke systemen kan deelnemen. Om te garanderen dat de verschillende categorieën betalingsdienstaanbieders in de gehele Gemeenschap een gelijke behandeling genieten volgens de voorwaarden waaronder zij hun prudentiële vergunning hebben verkregen, is het noodzakelijk dat duidelijkheid wordt verschaft over de regels betreffende de toegang tot het aanbieden van betalingsdiensten en de deelneming aan betalingssystemen. Er dient te worden voorzien in de niet-discriminerende behandeling van betalingsinstellingen en kredietinstellingen wat hun activiteiten binnen betalingssystemen en hun toegang tot deze systemen betreft.

(12)

Voor de functie van betalingsdienstaanbieder is het van essentieel belang dat deze binnen betalingssystemen kan opereren of aan dergelijke systemen kan deelnemen. Om te garanderen dat de verschillende categorieën betalingsdienstaanbieders in de gehele Gemeenschap een gelijke behandeling genieten volgens de voorwaarden waaronder zij hun prudentiële vergunning hebben verkregen, is het noodzakelijk dat duidelijkheid wordt verschaft over de regels betreffende de toegang tot het aanbieden van betalingsdiensten en de deelneming aan betalingssystemen. Op grond van artikel 105, lid 2 van het Verdrag en artikel 3.1 en artikel 22 van de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de 'Statuten van het ESCB'), is een van de via het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) uit te voeren fundamentele taken het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer. De ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten zijn gerechtigd faciliteiten ter beschikking te stellen en de ECB kan verordeningen vaststellen ter verzekering van doelmatige en deugdelijke verrekenings- en betalingssystemen binnen de Gemeenschap en met andere landen. De bepalingen van deze richtlijn betreffende toegang tot het aanbieden van betalingsdiensten en deelneming aan betalingssystemen doen geen afbreuk aan deze bevoegdheden van de ECB en het ESCB, die van toepassing zijn in de lidstaten die de euro hebben aangenomen. Er dient te worden voorzien in de niet-discriminerende behandeling van betalingsinstellingen en kredietinstellingen wat hun activiteiten binnen betalingssystemen en hun toegang tot deze systemen betreft.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 9.3 van het advies

Wijziging 2

Artikel 1, Onderwerp

Deze richtlijn stelt de regels vast op grond waarvan de lidstaten de volgende vier categorieën betalingsdienstaanbieders onderscheiden:

(a)

kredietinstellingen in de zin van Richtlijn 2000/12/EG;

(b)

instellingen voor elektronisch geld in de zin van Richtlijn 2000/46/EG;

(c)

postcheque- en girodiensten als bedoeld in artikel 2, lid 3, tweede streepje, van Richtlijn 2000/12/EG, die krachtens nationale of communautaire wetgeving gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden;

(d)

andere natuurlijke of rechtspersonen aan wie overeenkomstig artikel 6 van deze richtlijn vergunning is verleend om overal in de Gemeenschap betalingsdiensten aan te bieden en te verrichten, hierna „betalingsinstellingen” genoemd.

Deze richtlijn stelt ook regels vast met betrekking tot de transparantievoorwaarden en de respectieve rechten en plichten van gebruikers en aanbieders welke verband houden met het als gewoon beroep of bedrijf aanbieden van betalingsdiensten.

Centrale banken in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit en overheidsinstanties die betalingsdiensten aanbieden, worden niet als betalingsdienstaanbieders beschouwd.

Deze richtlijn stelt de regels vast op grond waarvan de lidstaten vier categorieën betalingsdienstaanbieders onderscheiden, zoals gedefinieerd in artikel [4] [Definitie-artikel].

Deze richtlijn stelt ook regels vast met betrekking tot de transparantievoorwaarden en de respectieve rechten en plichten van gebruikers en aanbieders welke verband houden met het als gewoon beroep of bedrijf aanbieden van betalingsdiensten.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.3 van het advies

Wijziging 3

Artikel 2, lid 1, eerste alinea

Deze richtlijn is alleen van toepassing op in de bijlage genoemde bedrijfsactiviteiten die bestaan in de uitvoering van betalingstransacties in naam van een natuurlijke of rechtspersoon (hierna „betalingsdiensten” genoemd) waarbij ten minste een van de betalingsdienstaanbieders in de Gemeenschap is gevestigd.

Deze richtlijn is alleen van toepassing op betalingsdiensten.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.1 van het advies

Wijziging 4

Artikel 1, vrijstelling van centrale banken — toe te voegen aan artikel 2, lid 1, tweede alinea

Centrale banken in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit en overheidsinstanties die betalingsdiensten aanbieden, worden niet als betalingsdienstaanbieders beschouwd.

Deze richtlijn is niet van toepassing op door centrale banken aangeboden betalingsdiensten.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 8 van het advies

Wijziging 5

Artikel 3, titel

Vrijstellingen

(n.v.t. op Nederlandse versie)

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 11.1 van het advies

Wijziging 6

Artikel 3, onder (j)

(j)

betalingstransacties uitgevoerd met behulp van een mobiele telefoon of enigerlei ander digitaal of IT-instrument, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(i)

de dienstverlener die het telecommunicatie- of IT-systeem of –netwerk exploiteert is nauw betrokken bij de ontwikkeling van de aangeboden digitale goederen of elektronische communicatiediensten;

(ii)

de goederen en diensten kunnen niet worden geleverd zonder de dienstverlener;

(iii)

er is geen alternatief voor de vergoeding.

[Schrappen]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 11.3 van het advies

Wijziging 7

Artikel 4, lid 3

„betalingssysteem”: geldovermakingssysteem met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, clearing en/of afwikkeling van betalingstransacties;

„betalingssysteem”: geldovermakingssysteem met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke regels voor de verwerking, clearing en/of afwikkeling van betalingstransacties, zonder beperking met inbegrip van systemen die als betalingssystemen zijn aangemerkt en bij de Commissie aangemeld overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen  (4);

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.2 van het advies

Wijziging 8

Artikel 4, lid 8

„geldmiddelen”: contanten, giraal geld en elektronisch geld als bedoeld in Richtlijn 2000/46/EG;

„geldmiddelen”: bankbiljetten en munten en giraal geld;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.6 van het advies

Wijziging 9

Definitieartikel

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stelt de regels vast op grond waarvan de lidstaten de volgende vier categorieën betalingsdienstaanbieders onderscheiden:

[…]

(d)

andere natuurlijke of rechtspersonen aan wie overeenkomstig artikel 6 van deze richtlijn vergunning is verleend om overal in de Gemeenschap betalingsdiensten aan te bieden en te verrichten, hierna „betalingsinstellingen” genoemd.

„betalingsinstelling”: een natuurlijke of rechtspersoon met uitzondering van: (a) een kredietinstelling in de zin van artikel 1, lid 1 van Richtlijn 2000/12/EG; (b) een instelling voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (a) van Richtlijn 2000/46/EG); (c) een postcheque- en girodienst als bedoeld in artikel 2, lid 3, tweede streepje, van Richtlijn 2000/12/EG, die krachtens nationale of communautaire wetgeving gemachtigd is om betalingsdiensten aan te bieden; waaraan overeenkomstig artikel 6 vergunning is verleend voor het aanbieden en verrichten van betalingsdiensten in de gehele Gemeenschap;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.1 en 12.3 van het advies

Wijziging 10

Definitieartikel

[Invoeging]

„betalingsdienst”: een in de bijlage genoemde bedrijfsactiviteit bestaande uit het verrichten van betalingstransacties in naam van een natuurlijke of rechtspersoon, waarbij ten minste een van de betalingsdienstaanbieders in de Gemeenschap is gevestigd;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.1 van het advies

Wijziging 11

Definitieartikel

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stelt de regels vast op grond waarvan de lidstaten de volgende vier categorieën betalingsdienstaanbieders onderscheiden:

(a)

kredietinstellingen in de zin van Richtlijn 2000/12/EG;

(b)

instellingen voor elektronisch geld in de zin van Richtlijn 2000/46/EG;

(c)

postcheque- en girodiensten als bedoeld in artikel 2, lid 3, tweede streepje, van Richtlijn 2000/12/EG, die krachtens nationale of communautaire wetgeving gemachtigd zijn om betalingsdiensten aan te bieden;

(d)

andere natuurlijke of rechtspersonen aan wie overeenkomstig artikel 6 van deze richtlijn vergunning is verleend om overal in de Gemeenschap betalingsdiensten aan te bieden en te verrichten, hierna „betalingsinstellingen” genoemd.

„betalingsdienstaanbieder”: (a) een kredietinstelling in de zin van artikel 1, lid 1 van Richtlijn 2000/12/EG; (b) een instelling voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (a) van Richtlijn 2000/46/EG); (c) een postcheque- en girodienst als bedoeld in artikel 2, lid 3, tweede streepje, van Richtlijn 2000/12/EG, die krachtens nationale of communautaire wetgeving gemachtigd is om betalingsdiensten aan te bieden; of (d) een betalingsinstelling, onverminderd het bepaalde in artikel 21;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.1 van het advies

Wijziging 12

Definitieartikel

[Invoeging]

„betalingstransactie”: de door de betaler of de begunstigde ingeleide handeling waarbij door een betaler geldmiddelen worden gedeponeerd of opgenomen bij, dan wel overgemaakt aan een begunstigde, los van het feit of er sprake is van enigerlei onderliggende verplichtingen tussen de betalingsdienstgebruikers;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.1 van het advies

Wijziging 13

Definitieartikel

[Invoeging]

„uitvoeringstermijn”: de tijd tussen de aanvaarding van een betalingsopdracht door een betalingsdienstaanbieder en het tijdstip waarop het op grond van de betalingsopdracht te betalen bedrag aan de begunstigde beschikbaar wordt gesteld;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.8 van het advies

Wijziging 14

Definitieartikel

[Invoeging]

„giraal geld”: op een rekening bij een kredietinstelling of een centrale bank aangehouden saldi, of elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (b) van Richtlijn 2000/46/EG;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.10 van het advies

Wijziging 15

Definitieartikel

[Invoeging]

„raamcontract”: een betalingsdienstencontract dat wordt gekenmerkt door het feit dat het een betalingsdienstaanbieder ertoe verbindt in de toekomst afzonderlijke of achtereenvolgende betalingstransacties uit te voeren in opdracht van de betaler;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 12.12 van het advies

Wijziging 16

Nieuw artikel 6, Raadpleging van centrale banken

[Invoeging]

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst raadplegen de desbetreffende centrale bank alvorens een vergunning te verlenen of te weigeren of een vergunning op te schorten of in te trekken.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 4.8 van het advies

Wijziging 17

Artikel 10, lid 1 en 2

1.   Betalingsinstellingen mogen de volgende werkzaamheden uitoefenen:

(a)

het aanbieden van betalingsdiensten;

(b)

het verrichten van operationele en aanverwante nevendiensten, zoals het garanderen van de uitvoering van betalingstransacties, valutawisseldiensten, bewaringsactiviteiten en de opslag en verwerking van gegevens;

(c)

de toegang tot en de exploitatie van betalingssystemen voor de overmaking, clearing en afwikkeling van geldmiddelen, met inbegrip van alle instrumenten en procedures die met de systemen verband houden.

In de context van punt a) zijn de geldmiddelen die betalingsinstellingen in verband met het aanbieden van betalingsdiensten van betalingsdienstgebruikers ontvangen, geen deposito's of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2000/12/EG en evenmin elektronisch geld in de zin van Richtlijn 2000/46/EG.

2.   Van betalingsdienstgebruikers ontvangen geldmiddelen die specifiek in verband met een betalingsdienst zijn aanvaard, mogen door betalingsinstellingen niet ter ondersteuning van andere bedrijfsactiviteiten dan betalingsdiensten worden aangewend. In haar boeken houdt de betalingsinstelling de geldmiddelen die zij van een betalingsdienstgebruiker voor de uitvoering van een betalingstransactie heeft aanvaard, gescheiden van andere geldmiddelen die zij voor andere activiteiten dan betalingsdiensten heeft aanvaard.

1.   Betalingsinstellingen mogen uitsluitend de volgende werkzaamheden uitoefenen:

(a)

het aanbieden van toegestane betalingsdiensten zoals uiteengezet in de bijlage;

(b)

het verrichten van operationele en aanverwante nevendiensten, zoals hetgaranderen van de uitvoering van betalingstransacties, valutawisseldiensten, bewaringsactiviteiten en de opslag en verwerking van gegevens;

(c)

de toegang tot betalingssystemen voor de overmaking, clearing en afwikkeling van geldmiddelen, met inbegrip van alle instrumenten en procedures die met de systemen verband houden, onverminderd het bepaalde in artikel 23.

2.   Wanneer betalingsinstellingen betalingsdiensten aanbieden op grond van lid 1, onder (a), zijn de geldmiddelen die betalingsinstellingen in verband met het aanbieden van betalingsdiensten van betalingsdienstgebruikers ontvangen, geen deposito's of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2000/12/EG en evenmin elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (b) van Richtlijn 2000/46/EG. Door een betalingsinstelling ontvangen geldmiddelen worden binnen de in Afdeling 2 van Hoofdstuk 2 van Titel IV van deze richtlijn voorgeschreven uitvoeringstermijn overgemaakt aan de begunstigde of, indien een opdracht niet wordt uitgevoerd, betaald aan de betaler of een andere persoon die recht heeft op de geldmiddelen.

3.   Van betalingsdienstgebruikers ontvangen geldmiddelen die specifiek in verband met een betalingsdienst zijn aanvaard, worden geoormerkt voor de specifieke transactie waarvoor zij aan de betalingsinstelling ter beschikking zijn gesteld en mogen door betalingsinstellingen niet ter ondersteuning van andere bedrijfsactiviteiten worden aangewend dan de betalingsdiensten waarom de betalingsdienstgebruiker heeft verzocht.

 

4.   De lidstaten zorgen voor de volgende passende waarborgen ter bescherming van betalingsdienstgebruikers:

 

(a)

een betalingsinstelling houdt van een betalingsdienstgebruiker ontvangen geldmiddelen die zij heeft aanvaard voor de uitvoering van een betalingstransactie, gescheiden van andere geldmiddelen die zij voor andere activiteiten dan betalingsdiensten heeft aanvaard, en verantwoordt deze afzonderlijk in haar boeken;

 

(b)

een betalingsinstelling houdt de geldmiddelen van een betalingsdienstgebruiker aan onder een rekeningnaam die de betalingsdienstgebruiker duidelijk identificeert;

 

(c)

geldmiddelen van een betalingsdienstgebruiker mogen niet worden vermengd met de geldmiddelen van een betalingsdienstaanbieder of een andere betalingsdienstgebruiker of een andere persoon dan de betalingsdienstgebruiker in wiens naam de geldmiddelen worden aangehouden;

 

(d)

de geldmiddelen van een betalingsdienstgebruiker worden afgeschermd tegen elke actie van derden tegen de betalingsinstelling;

 

(e)

indien een of meerdere saneringsmaatregelen worden genomen of een liquidatieprocedure wordt ingesteld ten aanzien van een betalingsinstelling, betalen de betreffende administratieve of rechterlijke instanties, of de betreffende bewindvoerder of liquidateur, al naar gelang het geval, de geldmiddelen van alle betalingsdienstgebruikers onmiddellijk terug aan die betalingsdienstgebruikers met voorrang op alle overige vorderingen op die betalingsinstelling;

 

(f)

indien een of meerdere saneringsmaatregelen worden genomen of een liquidatieprocedure wordt ingesteld ten aanzien van een betalingsinstelling en er zijn onvoldoende geldmiddelen beschikbaar voor de terugbetaling van alle aan betalingsdienstgebruikers verschuldigde geldmiddelen, verdelen de betreffende administratieve of gerechtelijke autoriteiten, of de betreffende bewindvoerder of vereffenaar, al naar gelang het geval, de geldmiddelen van de betalingsdienstgebruikers onmiddellijk onder die betalingsdienstgebruikers naar rato van hun vorderingen en met voorrang op alle andere vorderingen op die betalingsinstelling.

 

Opmerking: gesuggereerd wordt om met de bovenstaande bepaling de volgende definities in het definitieartikel van het richtlijnvoorstel op te nemen, die alle rechtstreeks zijn overgenomen uit artikel 2 van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (5):

 

(1)

„bewindvoerder”: elke persoon of elk orgaan, aangewezen door de administratieve of rechterlijke instanties om het beheer over saneringsmaatregelen te voeren;

 

(2)

„administratieve of rechterlijke instanties”: de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten die bevoegd zijn terzake van saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures;

 

(3)

„saneringsmaatregelen”: maatregelen die bestemd zijn om de financiële positie van een kredietinstelling in stand te houden of te herstellen, en die van dien aard zijn dat zij de bestaande rechten van derden kunnen aantasten, met inbegrip van maatregelen die opschorting van betalingen, opschorting van executiemaatregelen of verlaging van de schuldvorderingen mogelijk maken;

 

(4)

„liquidateur”: elke persoon of elk orgaan, aangewezen door de administratieve of rechterlijke instanties om het beheer over een liquidatieprocedure te voeren;

 

(5)

„liquidatieprocedure”: een collectieve procedure, die door de administratieve of rechterlijke instanties van een lidstaat wordt ingeleid en gecontroleerd, teneinde de activa onder toezicht van deze instanties te gelde te maken, ook wanneer deze procedure wordt afgesloten met een gerechtelijk akkoord of vergelijkbare maatregel.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.3, 6.4 en 9.4 van het advies

Wijziging 18

Artikel 10, lid 3

3.   De bedrijfsactiviteiten van vergunninghoudende betalingsinstellingen zijn niet exclusief en niet beperkt tot betalingsdiensten, zulks met inachtneming van het toepasselijke nationale en communautaire recht.

[Schrappen]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.5 van het advies

Wijziging 19

Artikel 11, lid 2

(2)   Wanneer een betalingsinstelling voornemens is sommige of al haar activiteiten uit te besteden, stelt zij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis.

(2)   Wanneer een betalingsinstelling voornemens is sommige van haar activiteiten uit te besteden, stelt zij de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst daarvan in kennis. Dit uitbesteden laat onverlet dat deze richtlijn van toepassing is op de entiteit waaraan sommige van de activiteiten zijn uitbesteed, voorzover een dergelijke entiteit zelf ook in aanmerking komt als een betalingsdienstaanbieder.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.4 van het advies

Wijziging 20

Artikel 16

De lidstaten zien erop toe dat de controles die door de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd om na te gaan of het bepaalde in deze titel doorlopend wordt nageleefd, evenredig, en passend zijn en aansluiten bij de risico's waaraan betalingsinstellingen zijn blootgesteld.

De lidstaten zien erop toe dat de controles die door de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd om na te gaan of het bepaalde in deze titel doorlopend wordt nageleefd, evenredig, en passend zijn en aansluiten bij de risico's waaraan betalingsinstellingen zijn blootgesteld.

Om na te gaan of het bepaalde in deze titel wordt nageleefd, mogen de bevoegde autoriteiten alleen de volgende maatregelen nemen:

Om na te gaan of het bepaalde in deze titel wordt nageleefd, zijn de bevoegde autoriteiten bevoegd de volgende maatregelen nemen:

(a)

van de betalingsinstelling verlangen dat zij alle gegevens verstrekt die zij nodig hebben om toezicht te houden op de naleving;

(a)

van de betalingsinstelling verlangen dat zij alle gegevens verstrekt die zij nodig hebben om toezicht te houden op de naleving;

(b)

verrichten van inspecties ter plaatse bij de betalingsinstelling, een entiteit waaraan taken zijn uitbesteed, een verbonden agent of een dochteronderneming waarvoor de betalingsinstelling verantwoordelijk is;

(b)

verrichten van inspecties ter plaatse bij de betalingsinstelling, een entiteit waaraan taken zijn uitbesteed, een verbonden agent of een dochteronderneming waarvoor de betalingsinstelling verantwoordelijk is;

(c)

verstrekken van aanbevelingen en richtsnoeren;

(c)

verstrekken van aanbevelingen en richtsnoeren;

(d)

geven van waarschuwingen en opleggen van evenredige sancties in geval van niet-naleving;

(d)

geven van waarschuwingen en opleggen van evenredige sancties in geval van niet-naleving;

(e)

opschorten of intrekken van de vergunning in gevallen waarin niet meer aan de in artikel 5 gestelde voorwaarden voor de verlening van de vergunning wordt voldaan.

(e)

opschorten of intrekken van de vergunning in gevallen waarin niet meer aan de in artikel 5 gestelde voorwaarden voor de verlening van de vergunning wordt voldaan.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 4.7 van het advies

Wijziging 21

Artikel 19, lid 1

De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken samen en wisselen met name informatie uit om de juiste toepassing van deze richtlijn te waarborgen.

De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken samen en wisselen met name informatie uit om de juiste toepassing van deze richtlijn te waarborgen, zowel onderling als met de nationale centrale banken van het ESCB die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op betalingssystemen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 4.8 van het advies

Wijziging 22

Artikel 19, tweede alinea, punt (b)

(b)

centrale banken, het Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, alsook, in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen belast zijn;

centrale banken in derde landen alsook, in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen belast zijn;

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 4.8 van het advies

Wijziging 23

Artikel 23, lid 1

1.   De lidstaten zien erop toe dat de regels voor de toegang tot en de exploitatie van betalingssystemen objectief en evenredig zijn en de toegang niet sterker belemmeren dan nodig is voor de bescherming tegen specifieke risico's en de bescherming van de financiële veiligheid van het betalingssysteem.

Betalingssystemen mogen geen van de volgende eisen stellen:

(a)

een verbod op deelneming aan andere betalingssystemen;

(b)

een regel die discrimineert tussen vergunninghoudende betalingsdienstaanbieders wat de rechten, plichten en aanspraken van deelnemers betreft;

(c)

enigerlei restrictie op grond van de institutionele status.

1.   De lidstaten zien erop toe dat de toegang tot betalingssystemen voor een instelling:

(a)

niet-discriminatoir beperkt wordt, op voorwaarde dat de financiële en operationele veiligheid verzekerd zijn; en

(b)

niet aan enigerlei restrictie op grond van de institutionele status onderworpen is.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 9.1 en 9.4 van het advies

Wijziging 24

Artikel 23, lid 2

2.   Lid 1 laat de voorschriften onverlet die bij communautaire wetgeving, en met name bij Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) aan deelnemers aan een betalings- en effectenafwikkelingssysteem worden opgelegd.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op systemen die als zodanig zijn aangemerkt op grond van Richtlijn 98/26/EG en laat de bevoegdheden van de ECB en het ESCB onverlet zoals neergelegd in artikel 105, lid 2 van het Verdrag en artikel 3.1 en artikel 22 van de Statuten van het ESCB, betreffende toegang tot betalingssystemen en het aanbieden van betalingsdiensten.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 9.2 en 9.3 van het advies

Wijziging 25

Artikel 41

De lidstaten zien erop toe dat een betalingstransactie pas als toegestaan wordt aangemerkt indien de betaler heeft ingestemd met de desbetreffende betalingsopdracht die aan de betalingsdienstaanbieder is gericht.

Instemmen is het uitdrukkelijk toestaan dat de betalingsdienstaanbieder een betalingstransactie of een reeks transacties uitvoert.

Bij gebreke van een dergelijke instemming wordt een betalingstransactie als niet toegestaan aangemerkt.

Een betalingstransactie kan vóór of na de uitvoering ervan door de betaler worden toegestaan.

De lidstaten zien erop toe dat een betalingstransactie pas als toegestaan wordt aangemerkt indien de betaler heeft ingestemd met de desbetreffende betalingsopdracht die aan de betalingsdienstaanbieder is gericht.

Instemmen is het uitdrukkelijk toestaan dat de betalingsdienstaanbieder een gespecificeerde betalingstransactie of een gespecificeerde reeks transacties uitvoert.

De instemming kan worden ingetrokken overeenkomstig de tussen de betalingsdienstaanbieder en de betaler overeengekomen contractuele voorwaarden, maar niet later dan het tijdstip van aanvaarding van een betaalopdracht of het tijdstip waarop een betaalopdracht onherroepelijk wordt op grond van artikel 54 of 56.

Bij gebreke van een dergelijke instemming, of indien een dergelijke instemming op een geldige manier is ingetrokken, wordt een betalingstransactie als niet toegestaan aangemerkt.

Een betalingstransactie kan vóór of na de uitvoering ervan door de betaler worden toegestaan.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.7 en 13.10 van het advies

Wijziging 26

Artikel 53, lid 1

1.   De lidstaten zien erop toe dat de betaler uiterlijk vier weken nadat hij door de betalingsdienstaanbieder van de betalingstransactie in kwestie in kennis is gesteld, om terugbetaling verzoekt. […]

1.   De lidstaten zien erop toe dat de betaler uiterlijk zes weken vanaf de datum waarop de geldmiddelen worden afgeboekt, om terugbetaling verzoekt. […]

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.8 van het advies

Wijziging 27

Artikel 54, lid 2

2.   Bij langs elektronische weg ingeleide betalingstransacties stelt de betalingsdienstaanbieder de betalingsdienstgebruiker in kennis van de aanvaarding van de opdracht voor de uitvoering ervan. Hij doet dit zonder onnodig uitstel en in elk geval vóór het einde van de werkdag volgende op het in lid 1 bedoelde tijdstip van aanvaarding.

2.   Bij langs elektronische weg ingeleide betalingstransacties stelt de betalingsdienstaanbieder de betalingsdienstgebruiker in kennis van de aanvaarding van de opdracht voor de uitvoering ervan. Hij doet dit zonder onnodig uitstel volgende op de ontvangst van de betalingsopdracht en in elk geval vóór het einde van de werkdag volgende op het in lid 1 bedoelde tijdstip van aanvaarding.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.11 van het advies

Wijziging 28

Artikel 65, lid 1, eerste alinea

(1)   De lidstaten zien erop toe dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de geldmiddelen aan de begunstigde beschikbaar stelt zodra deze geldmiddelen op de betaalrekening van de begunstigde zijn gecrediteerd.

(1)   De lidstaten zien erop toe dat de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de geldmiddelen aan de begunstigde beschikbaar stelt onmiddellijk nadat de aanbieder deze heeft ontvangen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.12 van het advies

Wijziging 29

Artikel 66, lid 1

[…] Wanneer het IBAN als unieke identificator is vermeld, dient dit voorrang te hebben op de naam van de begunstigde indien deze ter aanvulling is verstrekt. Indien mogelijk dient de betalingsdienstaanbieder evenwel na te gaan of het IBAN overeenkomt met de naam van de begunstigde.

[…] Wanneer het IBAN als unieke identificator wordt vermeld, heeft dit voorrang op elke andere unieke identificator, met inbegrip van de naam van de begunstigde, indien een dergelijke andere identificator naast het IBAN wordt verstrekt. Indien mogelijk dient de betalingsdienstaanbieder evenwel na te gaan of de verstrekte unieke identificatoren met elkaar overeenkomen.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 13.13 van het advies

Wijziging 30

Artikel 77, lid 1

De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor betalingen (hierna „het comité” genoemd), dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor betalingen (hierna „het comité” genoemd), dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en waarnemers van de ECB, en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 10 van het advies

Wijziging 31

Bijlage

(1)

Deposito's in contanten op een betaalrekening die wordt aangehouden bij hetzij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker, hetzij een andere betalingsdienstaanbieder, alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.

(2)

Opnemingen van contanten van een betaalrekening die wordt aangehouden bij hetzij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker, hetzij een andere betalingsdienstaanbieder, alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.

(3)

Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, waarbij de geldmiddelen als een deposito op een betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbieder worden aangehouden:

uitvoering van automatische afschrijvingen, met inbegrip van eenmalige automatische afschrijvingen;

uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;

(uitvoering van overmakingen, met inbegrip van automatische betalingsopdrachten.

(4)

Uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een kredietlijn die aan de betalingsdienstgebruiker is verstrekt in overeenstemming met Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet en andere toepasselijke communautaire wetgeving:

uitvoering van automatische afschrijvingen, met inbegrip van eenmalige automatische afschrijvingen;

uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;

uitvoering van overmakingen, met inbegrip van automatische betalingsopdrachten.

(5)

Uitgifte van betaalkaarten waarmee de betalingsdienstgebruiker geldmiddelen kan overmaken.

(6)

Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, waarbij de betalingsdienstaanbieder elektronisch geld in de zin van Richtlijn 2000/46/EG uitgeeft.

(7)

Geldtransferdiensten waarbij de contanten, het giraal geld of het elektronisch geld uitsluitend door de betalingsdienstaanbieder van de betalingsdienstgebruiker in ontvangst wordt genomen voor het verrichten van een betalingstransactie en het overdragen van de geldmiddelen aan de begunstigde.

(8)

Uitvoering van betalingstransacties via een techniek voor communicatie op afstand, zoals een mobiele telefoon of een ander digitaal of IT-instrument, waarbij de dienstverlener die het telecommunicatie- of IT-systeem of –netwerk exploiteert, de betaling vergemakkelijkt van goederen of diensten die geen digitale goederen of elektronische communicatiediensten zijn en derhalve niet via het instrument zelf worden aangeboden.

(9)

Uitvoering van betalingstransacties via een techniek voor communicatie op afstand, zoals een mobiele telefoon of een ander digitaal of IT-instrument, waarbij de dienstverlener die het telecommunicatie- of IT-systeem of –netwerk exploiteert, gewoon zorgt voor een overdracht van geldmiddelen voor de betaling van digitale goederen of elektronische communicatiediensten die via het instrument worden aangeboden, zonder enigerlei andere rol te spelen in de verrichte dienst.

1.   Kredietinstellingen in de zin van artikel 1, lid 1 van Richtlijn 2000/12/EG, met inbegrip van instellingen voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (a) van Richtlijn 2000/46/EG, mogen de volgende betalingsdiensten aanbieden:

(i)

Deposito's in contanten op een betaalrekening die wordt aangehouden bij hetzij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker, hetzij een andere betalingsdienstaanbieder, alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.

(ii)

Opnemingen van contanten van een betaalrekening die wordt aangehouden bij hetzij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker, hetzij een andere betalingsdienstaanbieder, alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.

(iii)

Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, waarbij de geldmiddelen als een deposito op een betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbieder worden aangehouden:

uitvoering van automatische afschrijvingen, met inbegrip van eenmalige automatische afschrijvingen;

uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;

uitvoering van overmakingen, met inbegrip van automatische betalingsopdrachten.

(iv)

Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, waarbij de betalingsdienstaanbieder elektronisch geld uitgeeft zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (b) van Richtlijn 2000/46/EG.

2.   Kredietinstellingen in de zin van artikel 1, lid 1 van Richtlijn 2000/12/EG, met uitzondering van instellingen voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (a) van Richtlijn 2000/46/EG, en betalingsinstellingen, mogen de volgende betalingsdiensten aanbieden:

(i)

Uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een kredietlijn die aan de betalingsdienstgebruiker is verstrekt in overeenstemming met Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (7) en andere toepasselijke communautaire wetgeving:

uitvoering van automatische afschrijvingen, met inbegrip van eenmalige automatische afschrijvingen;

uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;

uitvoering van overmakingen, met inbegrip van automatische betalingsopdrachten.

3.   Kredietinstellingen in de zin van artikel 1, lid 1 van Richtlijn 2000/12/EG, met inbegrip van instellingen voor elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder (a) van Richtlijn 2000/46/EG, en betalingsinstellingen mogen de volgende betalingsdiensten aanbieden:

(i)

Uitgifte van betaalkaarten waarmee de betalingsdienstgebruiker geldmiddelen kan overmaken, waarbij de rekening van de kaarthouder bij een kredietinstelling wordt aangehouden.

(ii)

Geldtransferdiensten waarbij bankbiljetten en munten, giraal geld of elektronisch geld uitsluitend door de betalingsdienstaanbieder van de betalingsdienstgebruiker in ontvangst worden genomen voor het verrichten van een betalingstransactie en het overdragen van de geldmiddelen aan de begunstigde.

Rechtvaardiging — Zie paragraaf 6.2 en 11.3 van het advies


(1)  De formuleringsvoorstellen in de bijlage zijn gebaseerd op de tekst van het richtlijnvoorstel en zijn beperkt tot wijzigingen die de voorstellen van de ECB in dit advies weergeven.

(2)  Cursieve tekst geeft aan waar de ECB voorstelt tekst te schrappen.

(3)  Vetgedrukte tekst geeft aan waar de ECB voorstelt nieuwe tekst in te voegen.

(4)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

(5)  PB L 125 van 5.5.2001, blz. 15.

(6)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

(7)  PB L 42 van 12.2.1987, blz. 48. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 101 van 14.1.1998, blz. 17).


Naar boven