EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 52015HB0002

Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 28 januari 2015 betreffende beleid inzake dividenduitkeringen (ECB/2015/2)

PB C 51 van 13.2.2015, blz. 1–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

13.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/1


AANBEVELING VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 28 januari 2015

betreffende beleid inzake dividenduitkeringen

(ECB/2015/2)

(2015/C 51/01)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 127, lid 6, en artikel 132,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 34,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 4, lid 3,

Gezien Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1024/2013 stelt het Gemeenschappelijk toezichtsmechanisme vast (GTM) dat is samengesteld uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale bevoegde autoriteiten (NBA’s) van deelnemende lidstaten.

(2)

Kredietinstellingen moeten zich blijven voorbereiden op een tijdige en volledige toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) in een uitdagend macro-economisch en financieel klimaat dat druk legt op de winstgevendheid van kredietinstellingen en als gevolg daarvan, op hun vermogen tot het opbouwen van hun vermogensbuffers. Bovendien, hoewel kredietinstellingen de economie moeten financieren, is een conservatief beleid inzake dividenduitkeringen onderdeel van adequaat risicobeheer en een deugdelijke banksector.

(3)

Tegen deze achtergrond moeten kredietinstellingen dividendbeleid vaststellen op basis van conservatieve en voorzichtige aannames teneinde, na iedere uitkering, te voldoen aan de toepasselijke kapitaalvereisten.

i)

Kredietinstellingen zijn verplicht te allen tijde te voldoen aan de toepasselijke minimumkapitaalvereisten (de „pijler 1-vereisten”). Dit houdt in een tier 1-kernkapitaalratio van 4,5 %, een tier 1-kapitaalratio van 6 % en een totale kapitaalratio van 8 % zoals geregeld in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013, in combinatie met de contracyclische kapitaalbuffers en systeembuffers zoals vermeld in artikel 128, leden 2 en 3 van Richtlijn 2013/36/EU en alle andere buffers die zijn vastgesteld (5) door nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten.

ii)

Bovendien moeten kredietinstellingen te allen tijde voldoen aan de kapitaalvereisten die zijn opgelegd als resultaat van het toepasselijk besluit inzake het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder ter voldoening aan artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en die verder gaan dan de pijler 1-vereisten (de „pijler 2-vereisten”).

iii)

Kredietinstellingen zijn ook verplicht te voldoen aan hun vereiste „fully loaded” tier 1-kernkapitaalratio, hun tier 1-kapitaalratio en hun totale kapitaalratio voor de datum van volledige infasering. Dit heeft betrekking op de volledige toepassing van de bovengenoemde ratio’s na toepassing van overgangsbepalingen, en tevens op die van de contracyclische kapitaalbuffers en systeembuffers zoals vermeld in artikel 128, leden 2 en 3 van Richtlijn 2013/36/EU en alle andere buffers die zijn vastgesteld (6) door nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten. De overgangsbepalingen zijn vermeld in titel XI van Richtlijn 2013/36/EU en in deel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Aan deze vereisten dient zowel op geconsolideerd niveau als op individuele basis voldaan te worden, tenzij op individuele basis een ontheffing is verleend ten aanzien van de toepassing van prudentiële vereisten, zoals voorzien in de artikelen 7 en 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING GEDAAN:

I.

Met betrekking tot de betaling van dividenden (7) in 2015 over het boekjaar 2014, beveelt de ECB het volgende aan:

Categorie 1 : Kredietinstellingen die voldoen aan de toepasselijke kapitaalvereisten zoals vermeld in overweging 3, onder i) en ii), en die reeds voldoen aan hun „fully loaded” ratio’s zoals vermeld in overweging 3, onder iii) per 31 december 2014, dienen hun nettowinst alleen uit te keren in dividenden op een conservatieve wijze, zodat zij kunnen blijven voldoen aan alle vereisten, zelfs onder verslechterde economische en financiële omstandigheden.

Categorie 2 : Kredietinstellingen die voldoen aan de toepasselijke kapitaalvereisten zoals vermeld in overweging 3, onder i) en ii), per 31 december 2014, maar nog niet voldoen aan hun „fully loaded” ratio’s zoals vermeld in overweging 3, onder iii), per 31 december 2014, dienen hun nettowinst alleen in dividenden uit te keren op een conservatieve wijze, zodat zij kunnen blijven voldoen aan alle vereisten, zelfs onder verslechterde economische en financiële omstandigheden. Bovendien dienen zij in principe alleen dividenden uit te betalen indien ten minste een lineair (8) pad wordt verzekerd op weg naar de vereiste „fully loaded” ratio’s zoals vermeld in overweging 3, onder iii);

Categorie 3 : Kredietinstellingen (9) die op basis van de uitgebreide beoordeling van 2014 een kapitaaltekort hebben dat niet voor 31 december 2014 is gedekt door kapitaalmaatregelen, of kredietinstellingen die de vereisten schenden zoals vermeld in overweging 3, onder i) of ii), dienen in principe geen dividend uit te keren (10).

II.

Deze aanbeveling is gericht tot belangrijke onder toezicht staande entiteiten en belangrijke onder toezicht staande groepen zoals gedefinieerd in artikel 2, leden 16 en 22 van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17).

Deze aanbeveling is ook gericht tot de nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten voor wat betreft minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten en minder belangrijke onder toezicht staande groepen. De nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten worden geacht deze aanbeveling toe te passen op die entiteiten en groepen al naargelang passend geacht wordt.

Gedaan te Frankfurt am Main, 28 januari 2015.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(5)  Dit omvat bijvoorbeeld de buffers die zijn vermeld in de artikelen 458, 459 en 500 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en alle buffers die reeds zijn vastgesteld door nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten, maar met een latere tenuitvoerleggingsdatum, voor zover zij van toepassing zijn ten tijde van dividenduitkering.

(6)  Zie voetnoot 5.

(7)  Kredietinstellingen kunnen verschillende juridische vormen hebben, bijv. beursgenoteerde bedrijven en vennootschappen zonder aandelen, zoals mutuals, coöperaties of spaarinstellingen. De term „dividend” die in deze aanbeveling wordt gebruikt heeft betrekking op elk type contante uitbetaling dat onderworpen is aan de goedkeuring van de algemene vergadering.

(8)  In de praktijk houdt dit in dat kredietinstellingen gedurende een periode van 4 jaar in principe ten minste 25 % per jaar dienen achter te houden van het verschil op weg naar hun „fully loaded” tier 1-kernkapitaalratio, hun tier 1-kapitaalratio en hun totale kapitaalratio, zoals vermeld in overweging 3, onder iii).

(9)  Inclusief minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten die onderworpen waren aan de uitgebreide beoordeling.

(10)  Kredietinstellingen die van mening zijn dat zij van rechtswege verplicht zijn dividend uit te keren boven dit bedrag dienen onverwijld contact op te nemen met hun gezamenlijk toezichthoudend team. Minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten die van mening zijn dat zij van rechtswege verplicht zijn dividend uit te keren boven dit bedrag dienen onverwijld contact op te nemen met hun nationale bevoegde autoriteit.


Naar boven